214 opdroeg aan het Bestuur der Registratie. Het is niet hoofdzakelijk om het rekenplichtig beheer, dat de wet van Ventóse hypotheken tot Financiën trok. Want terwijl ik vroeger de algemeenmenschelijke vraag: wie zijn wij niet wist te beantwoorden, wanneer ik haar als bewaarder deed, lijdt het thans bij mij geen twijfel meer, dat hij een ambtenaar is der registratie. Geen ander ambtenaar toch kan het Bestuur der Registratie beter dienen in zijn verplichtingen om een nauwlettend toezicht te houden op eiken overgang van vast goed en om het overge dragen recht te toetsen aan de bekende titels. Ik zou met leedwezen den band tusschen hypotheken en registratie zien verbreken. Laat men dien los, dan zullen, zeer tot schade van het ambt, de bewaringen komen in handen van rechtsgeleerden, die onder verdenking liggen, dat men ze in hun eigen vak niet heeft kunnen gebruiken. In de 5e plaats bracht ik onder de punten 8, 9, 10, 12, 14 en 15 nieuwe elementen. Hoe beknopt ook, moet ik voor elk een woord van aanbeveling spreken. De Commissie verlangde aanduiding der onroerende zaken door ver melding van gemeente, sectie en nommer. Maar wat zal het geval zijn, zoo die aanduiding foutief is? Nemen wij een voorbeeld. A. bezwaart zijn huis D. n°. 1, maar dit is onjuist. Het huis, dat hij bezwaart, is bekend D. n°. 11. Nu is de boekhouding niet een op de zaak, maar op het nommer en derhalve bezwaart de bewaarder n°. 1. Hij moet dit doenhij kent bij zijne boekhouding alleen nommers. Men vraagt hem of D. n°. 11 bezwaard is. Neen! zegt hij. Toch reken ik dat de rechter het bezwaard zal oordeelen,maar dan is immers ook mijn boekhou ding veroordeeld 1) Ons komt deze redeneering, evenals de daarop volgende, vreemd voor (Zie Economist 1881 bl. .562 en 563, overdruk bl. 33 en 34) Gesteld er werd later een hypotheek gevestigd op No. 11 (na afgifte van een certificaat van onbezwaardheid) zou dan die hypotheek, in strijd met de boekhouding, een tweede zijn? Ook een inzender (J. P. V.) in het Weekblad voor Not. en Reg. No. 975 komt op tegen de zienswijze van v. d. S., op grond van art. 1231—4o B. W., vorderende de aanduiding van onroe rende goederen in de borderellen „naar aanleiding der kadastrale indeeling" en van art. 1235, waarbij is bepaald, dat eene inschrijving kan worden vernietigd, indien „het bezwaarde goed niet op eene voldoende wijze is kenbaar gemaakt." De heer v. d. Stok, repliceerende in No. 977, acht het „aan geen twijfel onderhevig, dat het goed op eene voldoende wijze is kenbaar gemaakt, als kan aangetoond worden hoe de kadastrale aanduiding had moeten zijn." Dit laatste zal in den regel ook mogelijk zijn, indien de kad. aanduiding geheel is weggelaten en wij kunnen niet toegeven dat door de vermelding der kad. kenmerken van een ander perceel is voldaan aan art. 1231—4°, of dat het goed op eene voldoende wijze is kenbaar gemaakt. Bovenbedoelde inzender vermeldt, dat ook „de Rechtbank te Amsterdam oordeelde in een geval dat een foutieve sectie was aangehaald, dat er geen inschrijving bestond op de goederen, die de schuldenaar bezwaren wilde, maar verkeerdelijk aanduidde.'1 Bij Arrest van den Hoogen Raad van 23 Febr. 1844 (Tijdschr. II bl. 42, Weekbl. Not. en Reg. Nos. 716 en 717) wordt uitgemaakt, dat de notaris art. 37 al. 2 der wet op het notarisambt

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 220