216
te gelooven. Ieder kan, als hij wil, zich overtuigen van de juistheid of
onjuistheid van het kadaster, op elk gegeven oogenblik. Het licht
buiten mijn bestek in een beschouwing te treden op welke wijze de
kadastrale stukken moet worden ingericht en bijgehouden. Ik wijs
hier alleen op de noodzakelijkheid om inde burgerlijke wet het kadaster
te créeeren. Het moet de verachte steen zijn, die hoeksteen des ge-
bouws wordt. In het negatief stelsel past geen kadaster hetwelk be
wijst1); maar een kadaster, hetwelk niet geloofd wordt is een onding.
Wij misten dit alleen, omdat de wet het ons onthield.
De punten 9 en 10 zijn niet meer dan gevolgen van het hier behandeld
punt en zoo houd ik slechts een paar punten over, 14 en 15. De wet
wil een notarieele akte, wil een volmacht, wil kadastrale aanduiding,
wil toestemming tot doorhaling, in bepaalden vorm. Maar de aan den
bewaarder aangeboden akten voldoen niet aan die eischen, wat staat
hem te doen
Ten opzichte van het positief en negatief stelsel geldt veel van wat
voor de quadratuur van dit cirkel geldt. Een goed negatief stelsel moet
het positief steeds naderen, maar mag het nooit raken. Te veel wordt
nog gemeend, dat het negatief stelsel zich volstrekt onthouden moet
van alles wat eenige orde, juistheid of geloofwaardigheid aan onze
registers kan bijzetten. Dientengevolge schrijven wij over onderhand-
sche schenkingen, ongeteekende akten, eenzijdige verklaringen. Art.
1268 heeft daaraan schuld. Welk gedrocht ook binnen kome strompelen,
de bewaarder moet een ernstig gelaat zetten. Hij is volgens sommigen
niet meer dan de portier, die de deur opendoet of de brievenbus waarin
een stuk wordt gestoken. Deze stelselloosheid gaat nu door voor een
stelsel. Is er daarentegen iets natuurlijker dan dat de ambtenaar, die
bewaarder heet van de hypotheken en het kadaster, hypotheken en
kadaster vrijwaart voor de nadeelen welke zouden kunnen voortvloeien
uit de toepassing van akten, die in strijd met de voorgeschreven wette
lijke vormen zijn opgemaakt? Ik zou vermeenen, dat hij daarvoor dient,
en zoo denkt er ook over de heer Eeecken te Terneuzen, de eenige
notaris die aan de oproeping van onzen president voldeed om met eenig
advies ons onderwerp toeteliekten. En hoe denkt de Commissie van
18/0 over dat punt? Zij geeft geen stellige uitspraak. Haar bepalingen
loopen uiteen. Mij dunkt een stellig voorschrift wenschelijk. De heer
T-j ?en.i?'eoe'lk vermoeden (besluit No. S B) is een bewijs. B. W. artt. 1902 en 1958 (Ver»
Tijdschr. Ill bl. 51 vg.) Red 1