DE ZAKELIJKE RECHTEN OP ONROERENDE GOEDEREN IN NED. INDIË, TIJDENS DE NED. O.-I. COMPAGNIE. II. Uit het oogpunt van den tegenwoordigen tijd beschouwd zijn de bepalingen van het plakaat van 1 April 1627 zeker niet vrij gevig te noemen, maar voor dien tijd en in aanmerking genomen dat ze van een particulier handelslichaam uitgingen, waren ze zeer liberaal. Men vergete ook niet dat de onderdanen der republiek vooral tijdens den tachtigjarigen oorlog aan zware be lastingen gewend waren, die meest zonder morren werden opge bracht. De nieuwe, betrekkelijk milde bepalingen hadden dan ook eene groote uitbreiding van het particulier grondbezit ten gevolge. Het euvel echter der onwettige occupatie van Compos gronden bleef voortbestaan en maakte eene vernieuwing van het plakaat van 7 Februari 1624 noodzakelijk. Dit geschiedde bij het plakaat van 24 Januari 1628, hetwelk bepaalde, dat binnen twee maanden na de afkondiging, alwie «erven ende gronden binnen deser stede aen de oostsyde van de «groote rivier by timmeringh ofte andersints gecygent" en verzuimd had zich van erfbrieven te voorzien, deze alsnog moest aanvragen «ter plaetse, daer men die gewoon is te geven." De poenaliteit wasverbeurd verklaring van de erven, welke «yder pretendeert te besitten." Sedert de afkondiging van dit laatste plakaat schijnt de Regee ring zich weinig meer met het grondbezit te hebben bemoeid. Plakaten, bevattende nieuwe verordeningen op dit stuk, of de handhaving der oude voorschriften, komen dan ook tot het jaar Tijdschrift Kadaster 188S. 15

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 231