230
van 8 Maart 1633 dat voortaan ieder burger en ingezetene van
Batavia verplicht was te waken of te contribueeren aan de schut
terij-kas. De contributie werd geheven naar de waarde der onroe
rende goederen, die het eigendom waren der contribuanten.
Vrijgesteld waren, zoowel van wachtdiensten als van contibutie
bailluw, schepenen, weesmeesters, secretarissen, deurwaarders,
stads-boden en cipiers. De vrijstelling van contributie gold echter
alleen voor de huizen die deze personen zeiven bewoonden.
Bezaten zij nog andere onroerende goederen, dan werden ook die
aangeslagen.
Met de inning dier contributie nu was belast de wachtmeester
der schutterij, wien bij zijne instructie (plakaat van 23 April 1636)
werd voorgeschreven:
Art. 12. Sal wel hebben te letten, dat by gevallen eenige
«huysen ofte erven, tegenwoordigh getaxeert staende, vercocht
«ende veralieneert werden, de eygenaers ofte vercoopers van sooda-
«nigen tacx ontlast ende de coopers weder belast werden, ten
«waerde cooper, een waeckent persoon synde,'t huys selver besath,
«in welcken gevalle de taxatie op soodanigen huys cesseert.
«Art. 13. Van gelycken mede sal goet regard neemen, dat
«soodanige huysen, als tot noch toe bij d' eygenaers, waeckende
«persoonen synde, selver besitten ende oversulcx 'geen tacx onder-
worpen syn geweest, by veranderinge, 't sy met verhuyzen off
«vercoopen, op behoorlycken tacx mogen gesteld worden."
De ook thans nog bestaande chronische armoede van de schut-
terijkas maakte het reeds in 1637 noodig om niettegenstaande
's wachtmeesters kadastrale boekhouding de contributie te verhoogen.
Ze was bij plakaat van 9 Juli 1635 vastgesteld op hoogstens 7
gulden en 4 stuivers en minstens 4 stuivers voor een perceel
maandelijks op te brengen.
Met dit tarief kwam men echter slechts tot een bedrag van
395/6 reaal f 95,60) terwijl 50 realen 's maands noodig waren.
Bij plakaat van 31 October 1637 werd dan ook deze laatste
som opnieuw over de contribuabelen omgeslagen. De contributie