231
bleef nu onveranderd, totdat de Gvr. Gen. A. van Diemen ze
in 1642 bij de uitvaardiging der statuten van Batavia weer vast
stelde op 373/s reaal per maand.
Eene andere contributie, die alle onroerende goederen te
Batavia, hoewel niet in gelijke mate, trof, werd uitgeschreven bij
plakaat van 10 November 1643.
Deze contributie moest dienen voor het uitdiepen van de Tijgers-,
Amsterdamsche-, Groene- en Leeuwinnegrachten, die allengs zoo
ondiep waren geworden dat ze niet meer te bevaren waren. De
regeering zag echter op tegen de kosten, die op 30,000 realen
werden geraamd.
Zij gelastte daarom het collegie van schepenen met de voor
naamste burgers en eigenaars van gronden te overleggen op welke
wijze dit bedrag het gevoegelijkst zou zijn op te brengen. Het
gevolg van dit overleg was, dat schepenen voorstelden en de
Regeering besloot:
„le de eygenaers van de gronden ende huysen op de burgh-
„wallen, die de meeste verbeteringe daer by coomen te genieten,
„te laten betalen een derde part van 't gros van het geene aen-
„getoogen werck sal costen, gereeckent a 15 realen yder roede
„breete, in drie payen, primo Januario (1644) d'eerste ende primo
„Januario 1646 de leste;"
»2e die geene, die insgelycx haere gronden ende gebouwen
„inde straeten ofte sloppen omtrent geroerde grachten hebben,
„een vierde part, gecalculeert a 8 realen per roede, in 4 payen
„van 6 maenden yder;
„3° de gronden deser steede in 't algemeen, soo wel aen de
„west- als oost-zijde, V8 gedeelte, maeckende ongeveer 2 realen
„per roede, in twee payen, yder van een reael."
Het ontbrekende zou worden opgebracht door de Chineezen en
mardijkers en door de „rycke naer Nederlant keerende burgers.
Behalve dat deze contributie ten gevolge had dat bedoelde
grachten werden beschoeid en overbrugd, had echter nog een an-