236
stond, bewijze bet volgende feit in de remonstrantie medegedeeld.
Zeker arm burger, Jacob Tamboer, „die om zijn kost wroette"
en een stukje land bezat, dat hij van zijn voorzaat had verkregen,
had dit land door gebrek aan kapitaal een tijdlang niet kunnen
bebouwen, zoodat het verwilderd en met alang-alang begroeid was.
Hij wenschte eindelijk dat land weder te doen bewerken, en kwam
daartoe met eenige inlanders overeen, dat zij voor het tiende deel
van den oogst als loon, het land schoon zouden maken en met
paddie beplanten. Maar dienaren der Cie machtiger dan hij,
zouden daarop de Javanen hebben opgestookt, het land wel schoon
te maken, maar het daarna voor zich te behouden, op grond,
dat volgens het mohamedaansch recht hij, die woest land in
cultuur brengt, daarop rechten verkrijgt. De inlanders lieten zich
dit geen tweemaal zeggen, zij volbrachten met goed gevolg deze
quasi-rechtskundige operatie en verkochten het land daarna on-
middelijk voor den spotprijs van 20 realen (dt 50) aan den
eersten uitvinder dezer rechtsgeleerde handigheid, 1
Daar de gemachtigden der Bataviasche burgerij hunne remon
strantie niet alleen aan de Bewindhebbers, maar ook aan de
Staten-Generaal hadden ingeleverd, die ze weer aan de Bewind
hebbers hadden gerenvoijeerd om bericht, waren deze laatsten
genoodzaakt, ten einde Hunne Hoog Mog. volledige inlichtingen
te kunnen verstrekken, zich eerst tot de regeering in Indië te wenden.
Dit geschiedde bij hun schrijven van 26 April 1650 en dat de
Bewindhebbers voornamelijk de klachten over de slechte rechts-
bedeelingen en over het zich wederrechtelijk toeëigenen van on
roerende goederen door Cies. dienaren ter harte namen, blijkt
uit de volgende zinsnede van dien brief.
„Wat hiervan 2) sy, is dese vergaderinge onbekent, waerop wij
„dan U.E. bericht verwachten sullen, omme hierin soodanige ordre
D de Jong dl. VI. bladz. III.
2) Van de klachten der burgerij, die allen in dezen brief aan de hooge
regeering werden medegedeeld.