239
„dan degene, die haer capitael of een gedeelte van dien aen
„huysen, erven ende landen besteet hebben, sooveel van haer
„ryckdom comen te verliezen"
Waar het eigendomsrecht zoo volkomen tot eene fictie was
gemaakt als uit het voorgaande blijkt, kan deze toestand echter
geen verwondering baren.
Nog erger werd die toestand echter, sedert de Compagnie in
1656 in onmin was geraakt met Bantam en de eigenaren van
landerijen in de ommelanden van Batavia dagelijks blootstonden
aan strooptochten van Bantamsche benden, die de te veldstaande
gewassen vernielden, de suikermolens en woonhuizen in brand
staken en de slaven, zoo onmisbaar voor de bebouwing van den
grond, bij honderdtallen wegvoerden.
De klachten van Maetsuycker over de geringe geneigd
heid tot den landbouw bij de Bataviasche burgers en over de
ongeloofelijke waarde-vermindering der onroerende goederen worden
dan ook tot het jaar 1672 voortdurend herhaald.
Van de cultures door Europeanen en Chineezen gedreven schijnt
alleen die van suiker zich in een betrekkelijken bloei te hebben
mogen verheugen, getuige het verzoek van Maetsuycker in
zijne generale missive van 16 December 1659 dat het hem toch
vergund mocht blijven suiker van de Chineezen, die deze cultuur
dreven, te mogen uitkoopen, daar deze tak van landbouw anders
ook te niet zou gaan en hij dan bovendien genoodzaakt zou zijn
de retourschepen gedeeltelijk met zand en steenen voor ballast
te beladen.
De landbouw door inlanders in de ommelanden van Batavia
gedreven nam echter meer en meer toe. Hebben wij vroeger
gezien, dat na de verovering van Jacatra de geheele inlandsche
bevolking gevlucht was, langzamerhand ontstond weder een nieuwe
bevolking, voornamelijk bestaande uit vrijgelaten slaven en ont
slagen inlandsche soldaten. Ook het tyranniek bestuur van den
sultan van Mataram dreef vele zijner ingezetenen over de grenzen
om in Cies gebied hun heil te zoeken, terwijl het wegloopen van