242 De meergenoemde ringsloot zou drie roeden breed zijn en alle landen ten Zuiden en ten Westen der stad gelegen omsluiten. De kosten werden blijkens plakaat van 15 Augustus 1679 ge vonden door een „gemeene heffinge en taxatie over alle erven en landen, soo binnen als buyten dese stadt' Bij plakaat van 13 October 1679 werd een nieuw collegie van Heemraden ingesteld, welks eenige taak schijnt geweest te zijn „het besorgen der ringslote". Of dit collegie naast dat van 1664 bestond, dan wel of dit laatste wêer opgeheven was, blijkt uit het plakaatboek niet. Dit doet ook trouwens weinig ter zake, aan gezien reeds in 1680 een nieuw collegie werd ingesteld, voorzien van een volledige instructie. Tevens was bij plakaat van 10 Maart 1679 een dijkgraaf aan gesteld, wiens instructie eene uitvoerige bespreking zou verdienen, als zijn ambt niet reeds in 1680 wêer opgeheven was en samen gesmolten met den werkkring van het collegie van heemraden. Alleen enkele punten zijn van belang. Zoo blijkt o.a. uit art. 2 der instructie dat de landerijen in de onmiddelijke nabijheid van Batavia reeds „ordentelyk genoeg in een caarte bekentende „aangewesen waren" 1). Curieus is ook de opdracht aan den dijkgraaf, vervat in de artt. 11 en 12, „om de landen eenmaal op een bequame ordre te brengen". Daartoe moesten alle landen „die voorhenen „uytgegeven zyn ende niet regt zuyden en noorden en oost en west „gestrekt leggen, sooveel doenlyk na de heeren wegen werden „geaccomodeert, om een yder zyn land, nevens dat van zyn buur- „man bequamelijk in de generale caarte aen te vvysen ende alsoo „voor toekomende alle questiën, die daaruyt konnen ontstaan, voor „te komen". Aangezien nu het vervormen der landen naar de eischen der kaart „na alle apparentie niet (zou) konnen geschiedenzonder D Waarschijnlijk opgemaakt ten gevolge van den last daartoe door de Bewindhebbers gegeven in hun brief van 26 April 1650 (Zie hiervoor bldz.237.)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 248