TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL.
Beraadslaging over de VIIde Afdeeling van hoofdstuk Vil B der
Staatsbegrooting voor 1SS8 (Kosten van administratie van het
zegel, de registratie, de successie, hypotheken en het hadaster,
de Staatsloterij, de domeinen, het geldelijk beheer der groote wegen,
vaarten en veren en der visscheryen' op de Schelde en Zeeuivsche
stroomen in het algemeen).
Zitting van 16 December 1887.
De heer Schimhelpenninck van der Ove van Nijenbeek: De
Kamer herinnert zich waarschijnlijk de debatten, gevoerd zoowel in de
zitting van 18 December 1885 als op 27 December 1886 over het
kadaster. De uitnemende redevoering van den geachten afgevaardigde
uit Hilversum en voornamelijk ook de rede verleden jaar over dit
onderwerp uitgesproken door den geëerden afgevaardigde uit Brielle,
hebben mij te meer versterkt in mijn voornemen om, na het gebeurde
met het amendement op de laatste begrooting, bij deze afdeeling eenige
opmerkingen in het midden te brengen.
De heer Goeeoop heeA toenmaals met klem betoogd dat met eene
reëele verbetering van het kadaster niet langer mag worden gedraald,
en dat ook dit ben ik met dien geachten afgevaardigde eens na
de invoering van het Burgerlijk Wetboek het kadaster van aard is
veranderd en dat wij thans in het kadaster moeten vinden een basis
voor de rechten der ingezetenen. Verleden jaar hebben eenige leden,
waaronder ik de eer had te behooren, een voorstel gedaan ten einde
een der artikelen van deze afdeeling te verhoogen; zij meenden daar
door als 't ware aan de Regeering vanwege de Kamer een spoorslag
te geven, om met meer ernst de zaak van het kadaster ter hand te
nemen. De geschiedenis van dat amendement is aan den Minister van
Financiën bekend. De voorstellers meenden, na den Minister te hebben
gehoord, werkelijk in het belang van het kadaster te handelen, met