van 10000 meters, van af de grens der gemeente Willemstad tot aan het dorp Moerdijk. Van den waterstaat ontving ik opgave der hoeken, zijden en coördinaten van de hoofd- en hulppunten van driehoeksmeting, be nevens het veldwerk der perceelsgewijze opneming der buitengronden. De hoofddriehoeken, met zijden lang 2000 a 3600 meter, ver binden rechter- en linker oever met elkander; de hulpdriehoeken, met zijden lang 500 a 1000 meter, vormen langs de oevers schakels van het eene hoofdpunt naar het andere. Aan de hulpdriehoeken is de perceelsgewijze meting verbonden. Met mijne kennis van het waterstaats-veldwerk oordeelde ik het zeer goed mogelijk, om na hermeting der buitenpolders met be hulp van de waterstaats-driehoeksmeting, het aldus verkregen geheel van buitengronden en buitenpolders te verbinden aan minuutscheidingen. Het aantal hoofddriehoeken bedroeg 11, het aantal hulpdrie hoeken 27. De hoekpunten van het hoofddriehoekennet waren op het terrein verzekerd, met de hoekpunten van het hulpdriehoekennet was dit niet het geval. Met het oog op het gebruik dat door mij van de driehoeks meting zou worden gemaakt rekende ik deze in haar geheel na. Op de schaal 1 a 2500, die der bij te werken kadastrale kaarten, ontwierp ik, met behulp der gegevens van den waterstaat, in vijf bladen eene kaart waarop voorkwamen alle te hermeten buiten gronden. Geheel afgewerkt werden deze kaarten veldwerkbladen, (Zie jaargang 1886 van dit Tijdschrift pg. 244) in welk opzicht zij in samenstelling van de aangehaalde plans afwijken is duidelijk. Het terrein op de vijf veldwerkbladen voorgesteld, moest worden verdeeld over zes kadastrale kaarten. De overbrenging zou, in hoofdtrekken medegedeeld, aldus plaats vinden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 74