69 Over de Klundertsche buitengronden strekken .zich ais een ge broken lijn vier zijden van hoofddriehoeken uit, door meting zou hunne ligging op de zes kadastrale kaarten worden bepaald. De hulppunten zouden op de kadastrale kaarten worden ge bracht door middel van coördinaten, voor iederen schakel van hulpdriehoeken berekend uit de waterstaats gegevens, ten opzichte van de betrokken hoofddriehoekszijde. Ten slotte zou men de meetlijnen, voor de perceelsgewijze meting gebruikt, overbrengen door middel van op de veldwerkbladen ten opzichte der hoofd- en hulpdriehoekszijden uitgepaste coördinaten der eindpunten, voor het geval dat de meetlijn uitsluitend door hoekmeting was ingemeten, overigens op de gewone wijze. Bij het uitpassen der coördinaten van de eindpunten der meet lijnen had men zorg te dragen, de verdeeling van het terrein van de zes kadastrale plans zoo gemakkelijk mogelijk te maken, viel een meetlijn over twee dier plans, dan paste men ter overbrenging op beide plans ook de coördinaten van het aan de bladgrens naast bij gelegen honderdpunt uit. De coördinaten werden uitgepast na de kaarteering, d. w. z. vóór de verdere afwerking der veldwerkbladen en in rood op deze kaarten vermeld. Van drie zijden van het hoofddriehoekennet werd de ligging op de kadastrale plans op nagenoeg gelijke wijze bepaald, met de aanmeting der vierde zijde maakte ik, daartoe door de omstandigheden gedwon gen, eene uitzondering op het door mij aangenomen beginsel. De aanmeting dezer drie zijden verrichtte ik door middel van drie schakels van driehoeken, zich uitstrekkende van het eene waterstaatshoofdpunt tot het andere. De lengte der zijden dezer kadastrale hulpdriehoeken werden berekend volgens de wijze aangegeven in Gh. M. Schols „Land meten en waterpassen" 2e druk 151. Aan deze kadastrale hulpdriehoeken vond de heropneming der buitenpolders plaats.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 75