70
De hulpdriehoeken voldeden zooveel mogelijk aan den eisch, dat
om den anderen driehoek de basis lag in de hoofdlijn van den
waterstaat, of op de kruin van den Zeedijk.
De lijnen gelegen op de kruin van den Zeedijk werden vastge-
meten aan minuutscheidingen gelegen in de oude binnenpolders.
De omstandigheid dat om den anderen driehoek de basis in de
hoofdlijn van den waterstaat lag, had ten gevolge, dat de hoofd
lijnen bij gedeelten rechtstreeks op de kadastrale kaarten konden
worden gebracht.
Bij dit opbrengen ging men aldus te werk.
Ten opzichte van iedere zijde gelegen op de kruin van den Zeedijk
berekende men de coördinaten der eindpunten der overeenkomstige
zijde, gelegen in de hoofdlijn van den waterstaat.
Behalve voor het begin en het eindpunt van de schakel van
driehoeken, zijnde tevens het begin en het eindpunt der hoofdlijn
van den waterstaat, vond men dus voor ieder, tusschen de eind
punten der hoofdlijn gelegen kadastraal hulpdriehoekspunt, twee
stel coördinaten. Op de hulpkaarten werden gekaarteerd de zijden
der hulpdriehoeken gelegen op de kruin van den Zeedijk.
Voor de lengten dezer lijnen verkreeg men in enkele gevallen drieërlei
waarde de lengte afgeleid uit de driehoeksmeting van den waterstaat,
de lengte uitgepast op het kadastrale plan en de gemeten lengte.
De van het kadastrale plan uitgepaste lengte was geregeld de
kleinste, tegen de gemeten lengte vergeleken, wisselde het verschil
per 100 Meter af van 0,4 meter tot 0,7 meter.
Het verschil tusschen de van het kadastrale plan uitgepaste
lengte en de lengte afgeleid uit de driehoeksmeting van den
waterstaat, in denzelfden zin nagenoeg gelijk aan het zooeven
vermelde verschil, gaf de reductie aan, welke de ter opbrenging
der hoofdlijn berekende coördinaten moesten ondergaan. Door
middel van het verschil in logarithmen werd de wijziging aan
gebracht. Kwamen nu op één plan b. v. vier in de hoofdlijn van
den waterstaat gelegen op te brengen punten voor, dan handelde
men als volgt.