72 De coördinaten dezer punten, berekend ten opzichte der hoofd lijnen, moesten vóór zij voor de kaarteering konden worden gebe zigd eveneens gewijzigd worden. Het verschil tusschen de lengten, afgeleid uit de waterstaats driehoeksmeting en die uitgepast van de hulpkaart, der zijden van de kadastrale hulpdriehoeken gelegen in de zijden van den waterstaats-hoofddriehoek gaf de verlangde reductie. Op de berekende coördinaten werd zij voor de sinussen op een andere wijze toegepast dan voor de cosinussen. Beschouwen wij eerst de sinussen. De som van de uitgepaste lengten van alle zijden van kadastrale hulpdriehoeken gelegen in eene hoofdlijn van den waterstaat, af getrokken van de lengte der hoofdlijn zooals de waterstaat deze aangeeft, levert de reductie welke de hoofdlijn door opbrenging op de kadastrale plans ondergaat. Dit verschil mocht echter op de sinussen der hulppunten niet evenredig worden verdeeld, omdat het kadastrale plan bij eene indeeling, welkeafwisselde van 0,4 tot 0,7 per 100 meter, de constructie van eene gelijkvormige figuur verhinderde. Stel nu, bij het te kadastrale punt, voorkomende op het ter toelichting als voorbeeld gekozen plan, ligt in de richting van het 2e punt de sinus X van een willekeurig hulppunt P. Neem verder aan dat gemeld 1® punt is het 3e kadastrale hulppunt in de hoofdlijn, dan is: X a b gedeelte C waarin a en b zijn twee zijden van kadastrale hulpdriehoeken, gelegen op een aansluitend plan tusschen het hoofdpunt van den waterstaat en het le punt, terwijl C is de zijde gelegen tusschen het le en het 2e punt. De gewijzigde sinus is dan X' a' b' gedeelte C' waarin a' voorstelt de uitgepaste lengte van a, b' de uitgepaste lengte vanb, terwijl het gedeelte van C' is een gedeelte van G evenredig gewij zigd aan het verschil tusschen de lijn G en hare uitgepaste lengte G'.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1888 | | pagina 78