100 passe of the earth and sea, and the quantity of a degree in our English measures by Richard Norwood" waarin de bizonderheden dier meting wer den beschreven. In 1645 berekenden Grimaldi en pater Riccioli in Italië den meridiaangraad op 62900 toisen 18 oude Italiaansche mijlen; door hen werd slechts het derde gedeelte van een graad gemeten. Riccioli had verschillende methoden bedacht om de lengte van de graden en den straal der aarde te bepalen, die hij met zorg beschreven heeft in zijne „Geographie reformée", maar behalve dat zij slechts op kleine bogen toepasselijk waren, hadden zij nog het nadeel meer of minder van de refrac tie afhankelijk te zijn. Wel verzekerde hij dat bij onderscheidene waarne mingen op verschillende tijden verricht, zijne hoeken steeds dezelfde waarde behielden, en hij geene herleiding voor de refractie behoefde aan te brengen daar die in Italië des middags op verheven punten niet bestond; dat dit echter eene eigenschap zou zijn alleen eigen aan den Italiaanschen hemel klonk al te onwaarschijnlijk, latere metingen door Picard in 1669 verricht hebben dan ook bewezen dat men wel degelijk rekening heeft te houden met de refractie en dat indien Riccioli dit eveneens had gedaan de waarde van den meridiaangraad niet op 61,478 maar op 69,935 toisen zou berekend zijn, deze uitkomst zou nog grooter worden indien de plaatsen waarvan de afstand was bepaald nog verder van elkander gelegen waren. Riccioli mat eene basis van 1094 „pas de Boulogne". Voor den afstand van een punt in de nabijheid van Bologna tot Modena vond hij 20,439 pas sen, het breedteverschil der uiteinden van dien boog bedroeg 19'25" zoodat een graad gelijk was aan 63,159 passen 65,521 vademen 61,478 toisen. De hoeken werden gemeten met een instrument ongeveer gelijk aan dat van Femel. De verschillende waarden, waartoe Riccioli achtereenvolgens door aanwending van al zijne methoden kwam, bewezen genoeg dat zij weinig vertrouwen verdienden. Algemeen worden zij dan ook als onbruikbaar verworpen. De belangrijkste graadmetingen gedurende de 17de en 18de eeuw zijn ongetwijfeld de Fransche, en geen wonder; het Frankrijk van de 17de eeuw onder de regeering van een vorst die de bekwaamste menschen om zich wist te vereeriigen, dat eene akademie van wetenschappen bezat die de grootste astronomen en wiskunstenaars onder hare leden telde, was het land bij uit nemendheid om moeite noch kosten te sparen ten einde eene bevredigende oplossing te zoeken voor het hoogst belangrijke vraagstuk, de afmetingen van onzen planeet te bepalen. Het prachtige observatorium voor astronomische waarnemingen dat Lode- wijk XIV de Groote te Parijs liet bouwen was wel een bewijs hoezeer de vorderingen der wetenschappen dien vorst ter harte gingen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 122