116
cirkel te laten samengaan, heeft men bij de omwentelingselipsoide tweeërleigraden
te onderscheiden, namelijk graden van den equator en graden van den meridiaan.
De equatorgraden blijven dezelfde, anders is het met de meridiaangraden
de lengte van den meridiaangraad is de tusschen twee normalen liggende
eliptische boog welke een hoek van één graad met elkander maken.
De meridiaangraden hebben bij den eliptischen vorm geene gelijke lengten,
maar nemen in lengte toe wanneer men van de eindpunten van den grooten
as waar zij het kleinst zijn naar de eindpunten van den kleinen as waar zij
het grootst zijn voortgaat.
Hierdoor verkrijgt eene breedte-of meridiaangraadmeting op de omwente-
lings elipsoide nog eene andere beteekenis.
Bij de beide door meting te vinden grootheden, de lengte van den boog
en de amplitude komt nog eene derde, daar nog bepaald moet worden op wel
ke plaats op de elipsoide in verband met de lengte der graden de meting is verricht.
Vooral voor de laatste bepaling zullen slingermetingen met vrucht kun
nen worden aangewend; ook zal het dikwijls noodig zijn op ver van het
vasteland gelegen eilanden, waar geene graadmeting kan worden gedaan,
deze door metingen met den slinger te vervangen.
De slingermetingen bekleeden dan ook zoo niet eene eerste- dan toch
zeker eene voorname plaats onder de gegevens voor de bepaling van den
vorm der aarde.
Bij bijna alle volgende graadmetingen werd daaraan dan ook evenveel
belang gehecht als aan alle geodetische verrichtingen.
Weinig vermoedde G a 1 i 1 e toen hij op het eind van de 16e eeuw op
den toren van Florence aan een klein getal personen in bijna geheimzinnige
bewoordingen zijne nieuwe ontdekkingen omtrent de wetten der zwaartekracht,
de beweging der aarde en den vorm der planeten uitlegde dat deze waarheden,
toen miskend, eenmaal zoo algemeen bewonderd en als zoo belangrijk zouden
worden beschouwd dat bijna alle regeeringen van Europa de grootste reizen
zouden laten ondernemen om waarnemingen met den slinger te verrichten,
ten einde op de meest verwijderde punten der aarde de intensiteit van de
zwaartekracht te leeren kennen.
Ten tijde van Galileï en Bacon was de wetenschap echter nog in hare
wording, dat de vruchten hunner denkbeelden reeds zoo spoedig tot rijpheid
zouden komen konden zij dan ook niet veronderstellen.
De uitkomsten der tot nog toe verrichte graadmetingen gaven alle verschil
lende waarden voor de afplatting; welke van die waarden kwam de waarheid
het meeste nabij, de meting van lengtegraden door Cassini verricht wees op
afwijkingen van den eliptische aardvorm, was het niet waarschijnlijk dat de
aarde geen zuiver omwentelings- maar een lichaam van een onregelmatigen
vorm was? deze en eene menigte andere vragen vorderden op nieuw eene
ernstige studie.