121 genomen, ten einde uittemaken of die aantrekking werkelijk bestond, en niet tegenstaande de hevige koude waaraan zij op de bergen waren blootgesteld en de ongunstige omstandigheden waaronder de proeven werden gedaan vonden zij toch een verschil van 7V2 secunde tusschen hunne door berekening en waarneming gevondene amplitude. In 1722 stelde Dr. Maskeleyne voor de proef te herhalen (Phil; Trans1775) Charles Mason belast met de opsporing van een berg geschikt voor het doel koos Schehallien, eene smalle bergrug nabij Blair Athol in Pertshire in de richting Oost naar West loopende door een vlak land. Twee plaatsen aan de noord- en zuidzijde van den berg op een afstand van 4364.4 voet van elkander verwijderd werden als geschikte waarnemings- punten gevonden, wier amplitude hoek A C B (C beschouwd als het mid denpunt der aarde) door berekening bepaald, weinig verschilde van 42s.9. Het schijnbare verschil in breedte der eindpunten door Dr. Maskeleyne uit 40 waarnemingen of uit 337 waarnemingen door Zach afgeleid (1' Attrac tion des montagnes) kwam overeen met 54s.6. Het verschil 113.7 was de som der aantrekkingen die de berg in tegenegstelde richting op de loodlijn uitoefende, wanneer die zooals hier het geval was aan de tegengestelde kant van den berg geplaatst was. Uit een nauwkeurig onderzoek en meting van dezen berg leide Dr. Hutton (Phil: Trans: 1778, 1811 en 1812) uit de gevonden aantrekking de gemid delde dichtheid der aarde af, en vond dat die ongeveer gelijk kon worden gesteld aan 1.8 maal de dichtheid van Schehallien of ongeveer 5 maal de dichtheid van water. Toen het bewezen was welk een aanzienlijken invloed de aantrekking van bergen op de richting van het paslood uitoefende bepaalde Cavendish in 1798 door een groot aantal zeer moeielijke doch hoogst nauwkeurige proeven de verhouding van de gemiddelde dichtheid der aarde tot die van lood en van water. Ook baron Zach heeft in 1810 eene poging gedaan om de aantrekking van een berg „Mimet" nabij Marseille aan te toonen. Hij nam de breedte van eene plaats aan den zuidkant van den berg waar en die van het kleine eiland Planier, en berekende het verschil in breedte dier eindpunten uit den door meting gevonden afstand. De aantrekking scheen eene fout van 1".98 in de breedte te veroorzaken. A r a g o heeft echter aangetoond dat de repetitiecirkel door Zach gebruikt voor zulk eene groote nauwkeurigheid niet goed genoeg was (Conn: des temps 1819 Additions). Ten slotte vermelden wij eenige expedities wier hoofddoel was de lengte van den secundenslinger op verschillende plaatsen te bepalen en tevens den invloed van de aantrekking der bergen te leeren kennen. De beste waarnemingen werden ongetwijfeld verricht door kapitein Sabine

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 143