10
B 0°22'. De loodlijn die Sn el li us uit B op den meridaan van
A neerlaat, is geen parallel maar een groote cirkel en haar voet-
punt ligt 22 R noordelijker dan B.
Cap. 10 behandelt het beroemde vraagstuk, dat tegenwoordig door
de Duitschers naar Pothenot (zie 9) wordt genoemd. S n e 11 i u s wijst
er op, dat dit in Holland zeer vele toepassingen kan vinden om de
ligging eener plaats te bepalen, van waaruit drie zijner primaire
punten te zien zijn.
S n e 11 i u s bepaalt van uit de reeds genoemde basis a e
tusschen L en S, fig. 2, de ligging van zes torens binnen Leiden,
nl. Stadhuis, saaihal (later station van Krayenhofif), Hooglandsche
kerk, Pieterskerk, Lieve Vrouwen kerk en Bibliotheek. Van S, H
en P fig. 3, worden ook de onderlinge afstanden berekend; voorde
andere torens worden alleen de hoeken aan de basis a e gegeven.
Ik heb daaruit voor de saaihaal gevonden afstand tot het stadhuis
66,78 R en de lijn Stadhuis-saaihal maakt een hoek 6° 46' oost
met de lijn Stadhuis-Soeterwoude. Deze uitkomst is reeds op blz.
7 gebruikt. Snellius' berekeningen en opgaven vullen 10 problemata;
in het elfde komt dan het beroemde vraagstuk, waaraan wij eene
afzonderlijke 9 zullen wijden. Probl. 12 behandelt de overbrenging
van het azimut van O (Snellius' huis) naar S (tadhuis) zie fig. 3.
»Hiermede zijn alzoo onze waarnemingen geëindigd" luiden de
slotwoorden.
Over de volgende capita slechts enkele woorden.
Cap. 11 vergelijking der uitkomsten van vroegere graadmetingen
met die van Snellius. Cap. 12 berekening van den omtrek, den
diameter, den inhoud en het oppervlak der aarde in twintigdecimalen.
Uitwijding over het getal nr. Ludolph van Ceulen berekende
dit in 34 zekere decimalenSnellius verzwijgt er 3 van.
Cap. 13 berekening van 1° lengte der parallellen op 0°90° breedte,
p. 216 wordt de naam van Copernicus, p. 217 en 170 het
woord Sinus voor de eenige maal genoemd. Cap. 14 bepaling
der afstanden van plaatsen die alleen in alleen in breedte verschillen.
1) Snellius kende dit onderscheid zeer wel, zie p. 236. Zoo ver ik
weet was Maupertuis, Figure de la terre, Paris 1738, p. 93 de eerste
die op dit verschil lette, en Delambre, Méthodes analytiques 1799 p.
59, 87 heeft deze zaak volledig uiteengezet.