162
De driehoeken, voor zoover het net zich vroeger uitstrekte, waren ook de
zelfde, die welke Svanberg er aan toevoegde waren door verschillende terreins
omstandigheden minder gunstig gesteld.
De afstand der eindpunten van den gemeten boog Mallörn en Pahtavara
gelegen op 65«31m30s en 67g8m49s breedte bedroeg 180,827 meter of 92778
toisen, waaruit de waarde voor den graad 57196 toisen volgde.
De afplatting der aarde uit deze waarde voor den graad afgeleid, stemde
beter met de resultaten uit vroegere graadmetingen overeen, en was tevens een
nieuw bewijs voor de nauwkeurigheid van de meting destijds in Peru verricht.
Het was niet met zekerheid uit te maken waarin de fouten der vroegere
meting gelegen waren; voor zoover door de latere waarnemers dezelfde waar
nemingen waren verricht, als die welke Maupertius had gedaan, stemden die
resultaten tamelijk wel overeen.
De breedte van een der eindpunten van den vroegeren boog „Kittis" was
echter niet door Svanberg bepaald, waarschijnlijk zou deze uitkomst dus wel
verschil hebben opgeleverd, met zekerheid kan hieromtrent echter geene uit
spraak worden gedaan.
In Pruisen werd in den aanvang dezer eeuw eene graadmeting uitgevoerd
onder leiding van Baron v o n Z a c h, directeur van de sterrewacht bij
Gotha en generaal von Müffling.
In 1802 werd aangevangen met de meting van eene basis die zich in de
richting van den meridiaan van de sterrewacht 3000 toisen naar het Zuiden
en 5000 toisen naar het Noorden uitstrekte.
De meting van het Zuidelijk gedeelte van de basis, waarbij alles werd aan
gewend wat wetenschap en techniek aanboden, om de uitkomsten zoo nauw
keurig mogelijk te maken, was het eerst geëindigd.
Ter aanduiding van de eindpunten waren twee onbruikbare ijzeren kanon
nen door den groothertog van Weimar beschikbaar gesteld, zij werden in vaste
fondamenten loodrecht in den bodem gemetseld, in het midden van kruis
lijnen voorzien, wier snijpunt de eindpunten van de basis aanduidden, waarop
vervolgens steenen piramiden loodrecht werden opgericht.
In 1805 begon men met de driehoeksmeting, de oorlog van 1806 maakte
echter een einde aan de werkzaamheden.
Na den slag bij Jena werden de ingemetselde kanonnen voor verborgen
krijgsmateriaal aangezien, en uit den bodem verwijderd, waardoor een moei
tevolle arbeid op eens werd vernietigdwel trachtte von Lindenau het
zuidelijke punt te herstellen, hierin is hij echter niet geslaagd.
In 1816 ontwierp generaal von Müffling eene lengtegraadmeting die van
de Seeberger sterrewacht bij Gotha tot Duinkerken gaan zou.
Het lengteverschil zou door buskruitsignalen bepaald worden.
In 1817 onderwierp hij zijn ontwerp aan het oordeel van het Bureau des
longitudeste Parijs, hetwelk eene commissie benoemde om te onderzoeken,