len, Metzger en Soeters, alsmede de assistenten baron van Isselmunden, Flory en Woldringh. Op aanraden van Dr. J. A. C. Oudemans, die met de uitvoering belast werd, besloot de regeering in 1866 eene triangulatie van Java ook voor de meting van lengte- en breedtegraden te laten verrichten. De bizonderheden en uitkomsten dier operatien werden medegedeeld in „Die triangulation von Javavon Dr. J. A. C. Oudeman s". In Engelsch-Indie werd iu het begin dezer eeuw (1802) eene zeer nauw keurige graadmeting verricht door majoor L a m b t o n. De boog strekte zich uit van Trivandeporum tot Paudree van lls44m533 tot 13sl8m49s N.B. en had eene lengte van 89813.01 toisen. In 1805 mat hij den afstand van Punnae, het zuidelijkste punt nabij kaap Comorin, tot Dammergidda, het noordelijkste punt tusschen 8s9m38s.4 en 18ë3m23s.5 breedte. Door de tusschenstations Putchappoliam en Namthabad werd de boog in drie deelen verdeeld, wier lengten afzonderlijk werden bepaald. Nabij Madras werd met eene stalen ketting de basis gemeten. Uit deze meting, na vergelijking met de Fransch-Engelsche en Nieuwe Laplandsche, werd de afplatting der aarde op iets minder dan '/soo afgeleid (Asiatic Researches en Phil. Trans. 1818.) Later mat Lambton nog een parallelboog op dezelfde wijze, als de En- gelsche tusschen Dunnose en Beachy-Head was bepaald. Wegens de ongunstige geographische ligging der eindpunten, heeft deze meting echter geene noemenswaardige resultaten opgeleverd. Overste Everest zette de graadmeting van Lambton in 1825 voort. Hij mat een boog van Punnae op 8e9m38s tot Kallianpoor op 24e7m12s, dien hij later nog tot Kaliana op 29fe'30m48s verlengde. Deze boog bevatte alzoo 21s21m waarbij op 8 punten de astronomische waarnemingen werden verricht. In 1847 gaf Everest zijne laatste uitvoerige berichten over de Indische meting. Hij maakte bij zijne berekeningen geen gebruik van de methode der kleinste kwadraten, doch uit eene combinatie van zijn gemeten boog die hij in vijf deelen verdeeld had en, de Fransche, Russische, Peruaansche, Engelsche en Zweedsche leidde hij den vorm en de grootte der aarde af. Voor den afplattingscoefficient vond hij x/311-043- Tusschen de groote Fransche graadmeting gaande door den meridiaan van Parijs en de groote Russische gaande door dien van Dorpat, lag een groot gedeelte van Europa waar nog slechts graadmetingen op kleinere schaal waren verricht. Ten einde een zoo volledig mogelijk resultaat omtrent den waren vorm en grootte der aarde te verkrijgen heeft Baeijer in 1861 een plan ontworpen voor eene algemeene Midden Europeesche graadmeting. 200

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 222