mag aannemen, dat hel slechts de constante fouten zijn die verhinderen bijna
absoluut juiste uitkomsten te verkrijgen.
Bij de Fransche meting van Méchain en Délambre schat men de nauw-
1
keurigheid verkregen door middel van den repetitie-cirkel op ^qqqq
807)ÖÜ lenSte! alz0° bij eene booglengte van een graad (57000 toisen)
op ongeveer 1 a 1,5 toise, dit geeft, daar ongeveer 16 toisen lengte gelijk
zijn aan eene amplitudefout van 1 seconde, bij de meting van een boog van
16 graden nog slechts eene fout van 1 seconde.
De nieuwere methode zonder repetitie der hoeken, echter met mikros-
kopische aflezingen, veroorzaakte nog geene fout van eene halve seconde in
de amplitude van denzelfden boog.
Op het gebied van graadmeting heeft men bijna die grens van volmaakt
heid bereikt die nu eenmaal niet is te overschrijden, de persoonlijke fouten
opgehoopt bij het groote aantal waarnemingen dat men bij eene triangulatie
verplicht is te doen, zullen altijd onvolmaakte resultaten voor de afmetingen
der aarde blijven geven, al is het dan ook dat die onvolmaaktheid alleen
bij wetenschappelijke doeleinden en dan nog slechts van geringen invloed is.
Kon hetzelfde gezegd worden van de slingermetingen, zonder twijfel
zouden die fouten veel geringer invloed op de resultaten hebben, een
gevolg van de veel grootere eenvoudigheid der waarnemingen. Bij de slin
gerwaarnemingen stuit men echter nog op een groot aantal gedeeltelijk
onopgeloste vraagstukken, als de innerlijke samenstelling van onzen aardbol,
waardoor de intensiteit der zwaartekracht op de onderscheidene plaatsen
der aarde nog niet met zekerheid berekend kan worden, de aantrekking door
naburige bergmassa's op den slinger uitgeoefend en meer anderen.
Wel heeft men zooveel mogelijk getracht de meeste dier invloeden bij de
waarnemingen in aanmerking te nemen, storingen echter die niet regelmatig
voorkomen, die van zoo'n tal van omstandigheden afhangen, in het eene ge
deelte van het jaar zich sterker zullen doen gevoelen dan in het andere en
bijna op alle plaatsen verschillend zijn, kunnen niet zoo gemakkelijk worden
opgespoord en veel minder daarvoor algemeene regelen worden gesteld.
Slechts een enorm aantal waarnemingen onder allerlei omstandigheden en
op de meest verwijderde plaatsen verricht, zal ons in staat stellen die invloe
den te leeren kennen.
Hoewel de meeste resultaten der verschillende graadmetingen gedurende
de achttiende eeuw verricht met uitzondering van die in Peru en de groote
Fransche voor de bepaling van de afmetingen der aarde van geen belang
zijn, eensdeels uit gebrek aan goede instrumenten en eene geschikte methode
om uit de verschillende uitkomsten de waarschijnlijkste waarde te vinden,
doch hoofdzakelijk daar meestal de bogen veel te klein waren om daaruit
204