225
Behalve n°s, 1 103 en 31*, die ook in tableau II voorkomen,
vindt men in III nog de driehoeken 79* en 156* van welke in I
slechts één hoek is gegeven, en n°s. 135*, 143* en 143**, van
welke geen enkelen hoek daarin voorkomt. Eenige toelichting ware
hier niet overbodig geweest.1)
N°. IV, p. 149 174, Table alphabétique der breedten en lengten
(oostelijk van Parijs) van alle primaire punten, berekend in vier
decimalen van secunden, uitgaande van Delambre's resultaten
1
voor Duinkerken (p. 33) en met de afplatting en ^en aequator-
straal 6375737 M. (uitkomsten der internationale commissie te Parijs
in 1799) Tome 3 van Base du systeme métrique, waarin
Delambre aantoont dat het beter is om voor deze constanten
1
3Qg g en 6376523 M. aan te nemen, was te laat (Nov. 1810) ver
schenen dan dat Krayenhoff er nog gebruik van had kunnen maken.
Het tweede deel van dit tableau geeft voor elk primair punt de
azimuts der omliggende stations.
N°. V, p. 175202: Breedten en lengten (ten opzichte van
Amsterdam) der primaire punten in twee decimalen van secunden,
de coördinaten (in palmen) ten opzichte van den meridiaan van
Amsterdam en van den perpendiculair op 51° 30'. Daarna de azimuts
als boven, maar in drie decimalen van secunden; vergeten zijn Varel
1
en Wangeroge. Dit tableau is berekend met de afplatting
en den aequatorstraal 6376950,4 M.en steunt op de breedte van
Amsterdam en het azimut van Utrecht, zooals Krayenhoff zelf
deze bepaald had.
In de manuscripten vindt men den hoek te Midwolde van n°. 156* en
voor nos- 135*, 143* en 143** de hoeken te Gieten en Ter Apel. In tableau
I vindt men alleen de hoek Sleen-Onstwedde-ter Apel, die bij de vereffening
22",782 grooter is gemaakt.
Deze met een onderscheiden driehoeken behooren niet tot het eigenlijke
primaire net, en zijn alleen ten behoeve der topographie opgenomen. Wij
zullen ze bij de volgende beschouwingen achterwege laten. Driehoeken met
één gemeten hoek had Krayenhoff ook nog kunnen vormen aan de
stations n°s- 38, 41, 57, 80, 84, 85. 92, 93, 95, 101 en 102.