233 Door Stevin, Snellius en Huygens was Nederland's roem op het gebied der exacte natuurwetenschappen ten top gestegen. In de volgende eeuw konden 'sGravesande en Musschenbroek, voor zoover de proefondervindelijke natuurkunde betreft, dien luister handhaven. Van 1695 tot 1705 bezat de Groninger Hoogeschool in Jean Bernoulli een van de grootste wiskundigen van zijn tijd. Hij werd echter verdacht van socianisme en nam de wijk naar zijn vaderstad Basel, waar hij tot 1748 werkzaam is gebleven. Hij was gezind om naar Leiden of Utrecht terug te keeren, maar men wei gerde hem het reisgeld. Waren hij en zijn zoon Daniel (1700 1782) voor Nederland behouden gebleven, dan zou de wiskunde hier ook in de 18e eeuw zijn blijven bloeien. De liefhebberij voor dit vak toch was onder alle standen zeer groot, maar zij moest zich bepalen tot de beginselen en het oppervlakkige, want bruikbaar onderwijs in de hoogere wiskunde werd vele jaren lang alleen door Hennert gegeven. Toen J. H. van Swinden (1746—1823) te Leiden studeerde werd aldaar geen onderwijs in de wis- en sterrekunde gegeven. Van Swinden, de keurige en nauwkeurige, onvermoeide maar niet diepzinnige geleerde, was van 1767—1785 hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te Franeker en daarna te Amsterdam, waar hij weldra de meest gevierde man van zijn tijd werd. Van Nov. 1798 tot Aug. 1799 bracht hij te Parijs door als lid van de interna tionale Commission des poids et mesures. Van Swinden bere kende in dien tijd de geheele graadmeting van Méchain et Delambre, en bracht de eindverslagen over dit groote werk uit. Hij was dus, theoretisch ten minste, geheel vertrouwd met alles wat triangulatie betrof. Van hem ontving Krayenhoff aanmoediging, raad en inlichtingen. Voor het wiskundig gedeelte van zijn werk vond Krayenhoff verder steun bij Jacob de Gelder (17651848.) 1) Levensschets van de Gelder, door Verdam in de Konst en Letter bode Dec. 1848 blz. 344, 355, 386. De Gelder was privaatonderwijzer en verkeerde in vrij kommerlijke om standigheden tot dat hij in 1819 hoogleeraar te Leiden werd. In 1802 werd hij bij de triangulatie van Krayenhoff aangesteld; in 1804 beklaagde hij zich bij de Regeering over de slechte uitbetaling van zijne bezoldiging en werd daarop ontslagen, maar in 1811 weder tot berekenaar benoemd. Het is moeielijk om uit te maken welk aandeel hij aan het werk van Krayenhoff

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 255