239
standplaatsen gebruikt, maar Krayenhoff was blijkbaar op eene
goede voortzetting bedacht.
De triangulatie was voor Krayenhoff mincjer een opdracht dan
een vergunning: hij mocht ze uitvoeren, maar slechts in den tijd, die
van den gewonen dienst voor het leger en den waterstaat overbleef.
En daar deze dienst in den Napoleontischen tijd geen sinecure was,
bleef er in 1804, 1806 en 1809 voor de metingen volstrekt geen tijd
over. In 1808 werd alleen Utrecht op nieuw bezocht, maar in 1805
kon Krayenhoff drie maanden en in 1807 vijf maanden aan zijn werk
besteden. Toen volgde eene lange pauze. Op 6 April 1810 vinden
wij hem weder te Leiden en in die zelfde maand werden ook Gouda,
Dordtrecht en 's Hage opnieuw1) bezocht en driehoek n°. 31* gemeten.
Den 22 Mei begonnen de metingen op het kasteel Ballum en den
14den Oct. 1810 eindigden zij te Holwierda. Geheel Nederland, met
uitzondering van Limburg, was met een driehoekennet overspannen.
Voor deze waarnemingen van 1810 en 1811 werd een kleinere
repetitiecirkel gebruikt. 2) Moeten wij hieraan alleen de geringere nauw
keurigheid dezer waarnemingen toeschrijven, of was Krayenhoff's
vaardigheid dóór de lange rust en door de bange dagen, die hij als
minister had doorleefd, verminderd?
Den 31 Jan. 1811 ontving Krayenhoff aanschrijving om zijne
triangulatie voort te zetten over Oost-Friesland, totdat zij aansloot
bij de hannoveraansche driehoeksmeting van E p a i 11 y. Eene vroegere
aansluiting met deze was driehoek n°. 92.
Den 24™ Juni was Krayenhoff te Leer, den 10 Aug. te
Westerstede, het laatste station. Hij bracht vervolgens een geruimen
Ik weet niet wat de reden van die herhalingen is geweest. De waar
nemingen van Juni 1802 geschiedden (gelijk uit de manuscripten der secundaire
metingen blijkt) op de zelfde standpunten, en waren niet slechter dan die
van 1810. De waarnemingen van Leiden in driehoek n°. 43 ziin in 1810
geheel mislukt en moesten door die van 15 Juni 1802 vervangen worden
(Précis p. 89; Registers 1810, fol. 21*) In het Précis is Leiden in n®. 54
slechts 0",130 en Utrecht in n°. 57,0",459 kleiner aangenomen, dan uit de
waarnemingen van 1802 (zie de Verhandeling op blz. 220 genoemd) was afgeleid.
J) Het is niet zeker of Krayenhoff in 1810 in Zuid-holland den grooten
of den kleinen repetitiecirkel gebruikt heeft. Er was ruimte genoeg voor den
grooten maar mogelijk wilde hij zich op bekend terrein oefenen in het gebruik
van den kleinen.