OVERZICHT VAN DE GRAADMETINGEN IN NEDERLAND Dr. J. D. van der Plaats. (Vervolg van blz. 243) Inhoud. 15. Over de triangulatiën in het buitenland vóór Krayenhoff. 16. Statistiek van het net van Krayenhoff. -17. Instrumenten en waarnemings methoden. 18. Astronomische uitkomsten. 19. De berekening. 20. De vereffening. 21. Geschriften en critieken over Krayenhoff. 22. De veroordeeling door Cohen Stuart en Kaiser. 23. Slotsom. 24. Trian gulatiën, die steunen op het net van Krayenhoff. 15. Over de Triangulatiën in het Buitenland vóór Krayenhoff. Gemma Frisius had in 1533 het geniale denkbeeld uitgespro ken om door hoekmetingen de betrekkelijke ligging der hoofdpunten van een land te bepalen. De landmeters hadden reeds geruimen tijd van deze methode gebruik gemaakt, toen Snellius ze op grooten schaal toepaste. Snellius benuttigde de triangulatie tot eene graad- meting, d. w. z. hij bepaalde poolshoogten en azimut. Ook ver effende hij empirisch driehoeks- en zijdenvergelijkingen. Zijne waar nemingen bezitten de nauwkeurigheid, die in zijn tijd bereikbaar was; deze bedroeg ongeveer: voor de bases 1/2000; voor de hoeken der driehoeken 2'; voor de poolshoogten 1'. De eerstvolgende stap verrichtte Picard. Hij voorzag den quadrant met verrekijkers en deze met kruisdraden. Zijne uitkomst voor de lengte van 1° bleef geruimen tijd geldig; „par un bonheur qu'il méritait son de'gré e'tait juste a 1/4000 pres (Delambre)". Maar nauwelijks was op deze wijze de grootte der aarde vrij goed bepaald, of men begon te disputeeren over hare gedaante. Deze questie werd beslist door de metingen der Fransche commissiën in Lapland en Peru. Terzelfder tijd (1739/40) volbracht Lacaille eene DOOR Tijdschrift Kadaster 1889. 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 279