277
de tegenwoordige werktuigen meer dan 1500 instellingen (die met
het aflezen der mikroskopen ieder slechts één minuut tijd kosten),
slechts in zeer gunstige jaren mogelijk zijn. (Z. f. V. 1879, s. 105).
Krayenhoff bracht het per jaar tot 8000 repetities en meer. Eén
serie van gemiddeld 20 repetities was binnen het uur afgeloopen.
Den 4den Aug. 1811 werden te Westerstede van 's ochtends l1/2
tot 's avonds 6 ure, 15 serieën gemeten. Niet zelden echter moest
een serie na weinige repetities wegens de invallende duisternis, de
regen, de heirook (deze was vooral hinderlijk te Oldeholtpade) enz.
worden gestaakt. Zulke serieën deelt Kr. in zijne manuscripten
even goed mede als andere, goed geslaagde, ofschoon hun bij het
samenstellen van tableau I natuurlijk geen stemrecht gegeven kon
worden.
Krayenhoff begon altijd met kijker B op 0° te stellen. Hij heeft
dus niet getracht om door reïtereeren de verdeelingsfouten te elimi-
neeren. Delambre deed dit wel bij de breedtebepalingen.
Krayenhoff heeft waarschijnlijk steeds alle vier nonien afgelezen,
ofschoon de afzonderlijke aflezingen nergens vermeld worden. Het
schijnt, dat de tusschenaflezingen even nauwkeurig werden verricht
als de laatste (zie Breda, serie 1), maar zij werden alleen gebruikt
om de regelmatigheid der meting te kunnen beoordeelen. Voor de
definitieve uitkomst werd alleen de laatste aflezing door het aantal
repetities gedeeld (zie blz. 228).
Welke nauwkeurigheid kon men met deze cirkels bereiken? Vol
gens Delambre bedroegen de verdeelingsfouten (voor de vier nonien
te zamen?) omstreeks 12", en de nauwkeurigheid der aflezing 3".
De fout van het instellen op een ster bedroeg wel 2", en op een
toren of signaal zeker even veel. Nemen wij eene serie van 20
repetities, dan is de m. f. der instellingen 2" V 40 13". Dit
gecombineerd met de verdeelings- en afleesfouten geeft voor het
verschil der eerste en laatste aflezing een m. f. van V (122 -f- 2 X
32 160) 18", of de m. f. der einduitkomst 0",9 1). In de
Deze berekening wijkt een weinig af van die, welke Bessel (Astron_
Nachr. 1834, Bd. 11 s. 269) in een analoog geval opstelde. In dezelfde
verhandeling heeft Bessel er de aandacht op gevestigd, dat men ook de tus
schenaflezingen bij de repetitiemethode kan benuttigen. Maar tevens blijkt