25
De juiste lengte is 111250 M 29560 R.
Eratosthenes heeft 225 j. v. C. voor het eerst beproefd
om de lengte van 1° te bepalen. Hij schatte den afstand en be
paalde ruw weg de poolshoogten. De eindpunten lagen 7° in breedte,
en, wat E. niet wist, 3° in lengte van elkander. Ptolemaeus
gebruikte later een grooten cirkel schuins op den meridiaan.
Maar S n e 11 i u s bepaalde geometrisch den afstand en verbond
daaraan een onderzoek naar het azimut en de poolshoogten. Zoo
kwam in 1615 de eerste graadmeting tot stand, volgens die methode,
waarvan men niet durft voorspellen, dat zij ooit door eene betere
zal vervangen worden. Geen der drie bepalingen op zich zelf was
nieuw, maar wel de te zamen voeging van allen.
De basismeting van S n e 11 i u s was het nauwkeurigste deel van
zijn werk, de bepaling der poolshoogten de grootste bron van onze
kerheid.
270 jaren zijn sedert verloopen. De thans bereikbare nauwkeu
righeid is voor alle bepalingen duizend of honderd maal zoo groot,
maar de rangorde der nauwkeurigheid is niet veranderd.
7. Iets over de Trigonometrie en Astro7tomie vóór Snellius.
Hipparchus, die 150 j. v. C. op het eiland Rhodus leefde
en observeerde, is de vader der sterrekunde en der trigonometrie.
Van zijne werken is slechts weinig bewaard gebleven men weet, dat
hij eene koordentafel berekende en bekend was met de belangrijkste
stellingen der platte en spherische trigonometrie.
Drie eeuwen later leefde te Alexandrie Klaudius Ptolemaeus,
die in zijne „groote te zamenstelling der wiskunde", meestal Almagest
genoemd, alles heeft bijeengebracht, wat zijne voorgangers en hij
zeiven over trigonometrie en astronomie hadden ontdekt. Het is
dikwijls niet duidelijk wat van Ptolemaeus zeiven is en wat hij
van Hipparchus heeft overgenomen. Sommige critici hebben
aan Pt. bijna alle oorspronkelijkheid ontzegd.
In het eerste boek van den Almagest vindt men eene volledige
koordentafel, berekend in V216000 ste deelen van den straal, voor alle
bogen met V2 graad opklimmende. Verder blijkt daaruit, dat de
grieksche astronomen alle platte driehoeken trigonometrisch wisten
op te lossen zij verdeelden ze daartoe in rechthoekige driehoeken