286 Ten einde de nauwkeurigheid der uitkomsten van Krayenhoff te beoordeelen, moeten wij ze vergelijken met latere bepalingen van onbetwist grootere zekerheid. De instrumenten van den nieuweren tijd zijn van veel betere kijkers en randverdeelingen voorzien dan die van Kr. Ook zijn de sterreplaatsen veel nauwkeuriger bekend dan te zijner tijd. De m. f. van een breedtebepaling is dikwijls kleiner dan 0 ,1, en ook de declinatie van een ster schijnt op een klein deel van een secunde na, nauwkeurig, maar de ware onzeker heid is veel grooter. Zoodra twee of drie verschillende methoden worden aangewend, wijken de uitkomsten niet zelden zoo onrustba rend veel van elkander af, dat men geneigd is om te vragen of de hooggeroemde nauwkeurigheid der sterrekundige bepalingen begint en eindigt met de berekening der w. f. van één reeks Voor de bepaling der poolshoogte van een plaats zijn vooral drie methoden in gebruik: A zenithsafstanden van sterren in of bij den meridiaan, genomen met een meridiaankijker of een universaal instru ment; B waarnemingen met een passage instrument in den eersten verticaal (de groote cirkel oost-zenith-west) en C meten van het verschil der zenithsafstanden van twee sterren (methode Horrebow- Talcott) 2). In Pruissen en enkele andere landen heeft men voor De sterrekundigen berekenen gewoonlijk de zoogenaamde waarschijnlijke fout van hunne uitkomsten. Deze w. f. heeft het voordeel van slechts 0,6745 der zoogen. middelbare fout te wezen. Volgens de theorie van Gauss moet men één tegen één kunnen wedden, dat de fout van het resultaat niet groo ter is dan de w. f. De kans dat de fout 2, 3, 4 of 5 maal de w. f. be draagt, moet wezen: 10/5G, 1/23, }jn3 of 1/ni9. 2) Misschien wenschen enkele lezers eene korte omschrijving dezer drie methoden. De declinatie van een ster (complement van haar afstand tot de pool) zij 3; de zenithsafstand bij de onderste culminatie noemen wij odie bij de bovenste culminatie z als zij aan de noordzijde, z' als zij aan de zuid zijde plaats vindt. <p is de poolshoogte van het station. Dan vindt men: uit ééne culmininatie<p 3 z of 3' z' of 180° 3 o. j en uit de beide culminaties van een zelfde ster: 180° - z o— VA 180° +z'—o\ En uit de zenithsafstanden van twee sterren 2 y> 3 -j- 3' z z'C B Men stelt een kijker, draaibaar om een horizontale as, in den eersten verticaal en bepaalt den tijd 21, die verloopt tusschen de beide doorgangen S en S' van een zelfde ster door dat vlak. Is Z het zenith en P de pool,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 308