31 I waren aan Snellius bekend. Zijne verdienste blijft, dat hij eene I triangulatie op grooten schaal uitvoerde en dienstig maakte aan eene graadmeting. Nieuwe methoden of instrumenten heeft hij niet be dacht, maar van de bestaande een goed gebruik gemaakt. Nieuw is hierbij de bepaling van het azimut, maar juist op dit deel van zijn werk is uit een theoretisch en experimenteel oogpunt veel aan te merken. Voor het overige is de bereikte nauwkeurigheid niet grooter, maar ook niet geringer dan men mocht hopen. De trigonometrische vraagstukken, die Snellius bij zijne graad meting had op te lossen, waren allen van de meest eenvoudige soort, en sedert Hipparchus onder het bereik van iederen wiskundige. Slechts ééne uitzondering zou men wellicht willen maken het be roemde problema, dat in het buitenland thans meestal naar P o t h e- n o t wordt genoemd. Met eenige geschiedkundige opmerkingen over dit vraagstuk zullen wij ons Hoofdstuk besluiten. 9. Het l'roblema van Hipparchuszoogenaamd van Snellius. Ptolemaeus handelt in het vierde boek van den Almagest (zie 7) over de theorie der maan. Hij neemt aan, dat dit hemel lichaam zich beweegt langs een cirkel epicykelj, welks middelpunt K (fig. 4) zelf een tweeden grooteren cirkel {deferent) om het mid delpunt der aarde D beschrijft. Uit drie maaneclipsen in 721 en 720 v. C. te Babyion waargenomen, berekent Ptolemaeus drie stan den A, B en G van de maan op den epicykel. Boog B A 53° 35' en boog A G 96° 51'. Verder zijn bekend: A D B 3 24 en G D B 0° 37'. Gevraagdde verhouding des straals van den epicykel r) tot die van den deferent K D) te berekenen. Ptolemaeus trekt de lijn B D, die den epicykel in E snijdt. Hij maakt alleen van rechthoekige driehoeken gebruik, en laat daartoe uit E en G de loodlijnen E Z, E H en G T neer. Wij noemen de hoeken A KB 2«;AKG=2/J;BKG 2 yA D B p; B D G y. Eerst bepaalt Ptolemaeus de ver houding van A E, G E en A G tot D E, namelijk (overgebracht in ons teekenschrift)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 35