37
bert spreekt niet over den ontdekkerKastner noemt op S.
406 Pothenot, maar verbeterde dit in zijne voorrede S. 4 en
gaf hier S n e 11 i u s de eer. Kastner hechtte aan dit vraagstuk
groote waarde onderscheidene wiskundigen, o.a. O 1 b e r s oefenden
zich daarin onder zijne leiding.
Van Swinden verklaarde in 1816: „dit voorstel door S n e 1-
1 i u s uitgedacht en door hem werkelijk gebruikt, mogt wel den naam
van het voorstel van Snellius dragen."
Uit den aanvang der 19° eeuw vermelden wij Burckhardt,
wiens oplossing eenigen tijd voor de beste werd gehouden, en
Bess el, die er zich eerst in zijne bruidsdagen (Sept. 1812) mede
amuseerde 2) en later met Kulenkampf nog eens op terug
kwam. 3) Beide schrijvers spreken niet over den uitvinder van het
vraagstukhet heet eenvoudig »eine Aufgabe der practischen Geo
metrie".
Maar in 1836 spreken Gauss en Schumacher4) steeds
over „die Pothenotschen Aufgabe." Gauss wees er op, dat
de oplossing onmogelijk kan zijn: b. v. wanneer men bij een wer
kelijk geval één der gemeten richtingen omkeert (b. v. bij Snellius
Z. P O S 212°57' stelt.) Analytisch te werk gaande verkrijgt
men bij vijf willekeurige gegevens toch een uitkomst.
Gauss verwonderde er zich over, dat niemand der talrijke
schrijvers over het vraagstuk, had aangegeven hoe men uit de ge
gevens vooraf analytisch kon afleiden of de oplossing in teekening
mogelijk is. Gauss hoopte, dat iemand over het vraagstuk eene
doctordissertatie zou schrijven; ik geloof niet dat zijn wensch ver
vuld is.
In Duitschland sprak men dus voor 50 jaren algemeen van „die
Pothenotsche Aufgabe". In 1842 meende onze landgenoot Verdam5)
hiertegen op te moeten komen, en voor Snellius alle eer te
Burckhard: Monatliche Correspondenz von Zach. 1801, IV S.
359. Zie ook Mo 11 weide, idem 1813, XXVII S. 566.
2) Bessel, idem 1813, XXVII S. 222. Briefwechsel mit 01 b e r s,
1812, I S. 344.
3) Bessel, Astronomische Nachrichten 1824, Bd 3 S. 193, 221.
4) Briefwechsel, Bd. 3 S. 32, 40, 46, 48.
5) Verdam, Grunert's Archiv der Mathematik 1842, Bd 2 S. 310.