•56
te worden en de geleerde aldaar had niets te doen dan die optelling uit te voeren.
Ook dan zelfs wanneer die evenwijdige grenslijnen niet juist loodrecht op
den meridiaan stonden, was de projectie op den meridiaan nog zoo n rnoeie-
lijke zaak niet zooals Lepsius scheen te meenen. Heron toch, die 100 jaren
na Eratosthenes leefde, wist zich uit veel moeielijker gevallen te redden.
Gerust kan daarom aangenomen worden dat Eratosthenes, wanneer hij dat
gewild had, den afstand der beide steden met eene voor zijn doel voldoende
nauwkeurigheid had kunnen meten blijkbaar lag het dus met in zijne be
doeling een absoluut maar slechts een bij benadering juist resultaat te vinden.
Thans blijft nog over de beantwoording van de vraag, welke was de stadie
die ten grondslag lag aan de meting van den Griekschen geleerde, welke is
de waarde die men voor den omtrek der aarde zou verkrijgen indien zijne
getallen in eene nieuwe maat uitgedrukt waren
Hierover zijn talrijke meer of minder scherpzinnige gissingen uitgesproken,
waaromtrent men de discussies in het werk van Berger kan nagaan.
Noch de door Hultsch aangenomen stadie op 148 Meter '/io Ro-
meinsche mijl, noch ook Müllenhof's stadie op 157.5 Meter bevatten
volgens Lepsius waarheid, hij gelooft veeleer dat alle vroegere opgaven zich
in een bepaalden cirkelgang bewogen.
Werkelijk, merkt hij op, ligt de oorsprong van de nieuwe stadie van Era
tosthenes in de omstandigheid dat men eerst den graad in 700 deelen ver
deelde om de stadie van Eratosthenes te vinden en dan Eratosthenes de
schuld gaf dat hij den graad op 700 zijner stadiën rekende, en daarmede
eene onjuistheid beging.
Oorzaak dier dwaling moet daarin liggen, dat men eene onjuiste voorstel
ling had van de toen in Egypte gebezigde stadiën.
Gewoonlijk werd de Grieksche met de Egyptische stadie verwisseld. Niet
de zoogenaamde koningsel was in Egypte maateenheid, maar kleine el \a.n
6 palmen en 24 duimen, ook alle maten om te wegen werden daarin uitgedrukt.
De Egyptische stadie was volgens nieuwe metingen iets kleiner dan de
Grieksche, de laatste bedroeg 180, de eerste 179 Meter.
Naar die maat vond Lepsius voor den gemiddelden breedtegraad eene lengte
van 126000 Meter.
Uit het voorgaande kan men dus zien dat de graadmeting door Era
tosthenes verricht op juiste heden nog opgaande grondstellingen berust, en
dat het astronomisch gedeelte van het vraagstuk, behoudens de kleine fouten,
als in allen deele welgeslaagd kan worden aangemerkt.
V\ at het geodetisch gedeelte betreft kan de naar de onderzoekingen van
Lepsius thans met tamelijke nauwkeurigheid berekende fout van 14% Era
tosthenes niet als grief ten laste worden gelegd.
In de duistere tijden der middeleeuwen toen de geestelijke betrekkingen
met de klassieke oudheid bijna geheel verbroken waren, kende en eerde