65
woord aan het adres van Zijne Excellentie den Minister van Financiën.
Het zou zeker zeer misplaatst zijn bij de kortheid van den tijd die ons rest,
algemeene beschouwingen te gaan houden over den toestand van het kadaster
Ik ben dan ook volstrekt niet van plan mij daarin te begeven.
Ik wensch slechts met een kort woord op te halen een enkel punt dat
reeds door mij bij de behandeling van deze zelfde afdeeling der Staatsbe-
grooting voor 1888 werd besproken: het personeel van het kadaster. Noch
door de Regeering, noch door iemand anders zal ontkend worden dat het
nog steeds te kort schiet in de bijwerking der kadastrale plans naar den toe
stand op het terrein. Daarom heb ik het vorige jaar geargumenteerd dat
alle krachten hieraan werkzaam moeten zijn met uitsluiting, zooveel immer
mogelijk, van arbeid voor particulieren en heb ik het zeer afgekeurd dat
landmeters van het kadaster werden disponibel gesteld voor het opmeten van
markengronden en het tot standbrengen van markenverdeelingen, te meer
daar er particuliere landmeters aanwezig waren die met dergelijke werkzaam
heden kunnen worden belast.
De toenmalige Minister van Financiën heeft daarop geantwoord:
„Den geachten afgevaardigde uit Almelo, den heer Van Alphen, moet ik
verschooning vragen dat ik op het oogenblik niet in staat ben om hem een
zoodanig antwoord te geven als waarop hij aanspraak kan maken. Ik zal
echter aandachtig nalezen wat door hem is gezegd en ik beloof hem zijne
woorden ter harte te zullen nemen."
Indien thans nog dezelfde Minister van Financiën aan de groene tafel
gezeten ware, zou ik een beroep op zijne toenmalige woorden kunnen doen
en vragen of de voldoening aan mijnen wenk en zijne toezegging op onover
komelijke bezwaren afstuitte. Immers wat een Minister ter harte neemt
daar komt ten minste allicht iets bij uit!
Ben ik echter goed geïnformeerd, dan is de Regeering voortgegaan met
den landmeters van het kadaster in enkele gevallen vergunning te verleenen
om zich te belasten met de scheiding van marken.
Het zal niet noodig zijn dezen Minister te doen opmerken dat dit een
moeilijk en omslachtig werk is, en dat mijns inziens in het belang van hun
eigenlijk dienstwerk de landmeters zich daarvan absoluut moesten onthouden.
Gaarne zou ik daarom .van dezen Minister vernemen of er naar zijn oordeel
goede gronden bestaan waarop men toch is voortgegaan om, in strijd met
het door mij op den voorgrond gesteld dienstbelang, dat door den toenma-
ligen Minister gesteund scheen te worden, aan de ambtenaren van het
kadaster werkzaamheden bij de markenverdeelingen te laten opdragen.
De heer Godin de Beaufort, Minister van FinanciënMijnheer
de Voorzitter! Ik geef den heer Van Alphen gaarne toe dat het beter ware
als de landmeters van het kadaster in het geheel geen particulier werk