zin was; men heeft, zooals ik vernam, gezegd dat, voor dat oogenblik, nog niet tot eene reorganisatie kon worden overgegaan. Dus toen bestond er, naar mijne meening, ook nog wel degelijk plan ver andering te brengen. In 1887 heeft men dan ook begrepen, dat werkelijk de billijkheid mede bracht, die personen, die reeds 6 of meer jaren zelfstandig werkten en den zelfden arbeid verrichtten als de landmeters 3de klasse, een douceur te geven. Men heeft dat echter op eene mijns inziens ongelukkige wijze gedaan, door in te stellen eene vierde klasse van landmeters. De grieven erkennende heeft men toch hen niet datgene gegeven, waarop zij als personen die het zelfde werk deden als die anderen, aanspraak hadden, doch hun een salaris toegekend van f 000. Doch heeft men tevens ook, wel degelijk ziende, dat men vroeger eene verkeerde daad had gedaan, uitdrukkelijk bepaald, dat voortaan het aan vullend personeel voor het korps landmeters niet grooter zou zijn dan 5. Ja men voelt zoo, dat men verkeerd deed, dat hoewel er geen een adspirant is, men tot op dit oogenblik heeft geschroomd pogingen in het werk te stellen opnieuw adspirant-landmeters te krijgen; althans het is mij niet be kend, dat voor dat doel een examen is uitgeschreven of gehouden. Nu erkent de Minister wel in zijne Memorie van Beantwoording dat het traktement van die personen niet belangrijk is vooruitgegaan, doch Z. Exc. voegt er bij: zij hebben toch vele voordeelen daarbij gekregen het woordje vele staat er wel niet, doch het heeft mij bij de lezing willen voorkomen, dat het de bedoeling is geweest dit uit te drukken. De Minister wijst op twee feitenlo. dat de nieuwe landmeters éde klasse in het burgerlijk pensioen fonds zijn opgenomen, hetgeen, daar zij op 55jarigen leeftijd kunnen gepen sioneerd worden, hun te zijner tijd ten goede komt, en ten 2de, dat zij door hunne benoeming ook zullen deelen in de voordeelen die verbonden zijn aan het leveren van werk ten hehoeve van particulieren. Wanneer ik dit nu in verband beschouw met hetgeen geschiedt ten opzichte van de adjunct controleurs, eene betrekking die ook in 1877 is in het leven geroepen, omdat de surnumerairs bij de directe belastingen en het kadaster ook zoolang moesten dienen zonder bevordering, dan begrijp ik niet hoe men zoo hoog van die voordeelen kan opgeven. Om hierover het oordeel van den Minister te kennen, deed ik zoo straks de twee vragen, die, zooals ik meen te hebben bemerkt, nog al den lacht- lust opwekten en dus zeker dwaas zijn geweest. Wat doet men toch Men geeft eerstens de surnumerairs, personen die voor zoover mij" bekend, slechts moeten voldoen aan dezelfde eischen als de adspiranten, eene toelage van f 1200, tegen f 40 f 60 in de maand aan de laatsten. Tweedens verhoogt men bij aanstelling tot de tusschenrangen, adjunct-controlour en 68

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 74