69
landmeter 4de klasse, de eersten met f 400, de laatsten slechts met f 180
(want de meeste adspiranten hadden, ben ik wel ingelicht, voor hunne aan
stelling tot de 4de klasse het maximum-toelage ad f 720).
En wat zijn nu de groote voordeelen, die de adspiranten door hunne
bevordering hebben verkregen behalve de verhooging? „Dat zij zijn opge
nomen in het Burgerlijk pensioenfonds." Maar dan wijs ik er op, dat die
zelfde adspirant-landmeters, reeds dadelijk na hun examen, volgens de pen
sioenwet, in staat waren dat doel te bereiken.
Er zijn zelfs, ik meen 2, geweest, die gebruik hebben gemaakt van de
bepaling van art. 6c van de pensioenwet, luidende:
„In onbezoldigde burgerlijke betrekkingen, die aanspraak geven op en
onmiddellijk worden achtervolgd door latere benoeming tot eene bezoldigde
betrekking, mits gedurende het bekleeden der onbezoldigde betrekking de
bijdrage, die bij de eerste benoeming tot eene bezoldigde naar de bepalingen
van art. 15, zou verschuldigd zijn, vooruitbetaald, of eene rente daarvan,
berekend tegen vijf ten honderd in het jaar, voldaan worde".
Zij die van die bepaling geprofiteerd hebben waren echter niet gelukkig;
want men vergete het niet, dat zij moeten storten naar het bedrag waarvoor
zij later zouden worden aangeslagen in het pensioenfonds, toen f 1200, wat
nu na hunne aanstelling tot landmeter 4de klasse, is f 900.
In het pensioenfonds konden zij dus ook reeds toen komen, hetgeen
bewijst dat ,,de opneming in het pensioenfonds" niet als een voordeel mag
worden aangerekend. Hunne bevordering tot 4de klasse stelt hun, alleen
door de f 180 traktement die zij meer ontvangen, in staat, de storting van
hun traktement te doen, wat vroeger moest uit eigen middelen.
Verder zegt de Minister dat zij mede deelen in het bedrag, van hetgeen
verdiend wordt voor particulier werk.
Het komt mij evenwel voor, dat nu er in de laatste jaren naar het schijnt,
hier een soort van gedachte rondwaart, om de opbrengst van het particuliere
werk niet meer te geven aan de landmeters maar aan 's lands kas, dit niet
veel geeft. Over het al of niet wenschelijke van dien maatregel zal ik nu
niet spreken, maar wordt ze genomen, dan zullen de landmeters 4de klasse
er al zeer weinig van profiteeren, want het bedrag dat zij ontvingen, is
gering en zal dan tot weinig vergoeding daarvoor leiden. Dit voordeel
is bovendien ook niet voor ieder gelijk. De hoegrootheid van het bedrag,
dat zij aan zulk werk ontvangen, is zeer verschillend, daar het afhangt van
het kantoor waaronder men dienst doet. In Drenthe bijvoorbeeld zal met
het oog op de waarde van den grond en andere omstandigheden de opbrengst
van het particulier werk niet veel zijn, terwijl daarentegen hier en te Amster
dam dat bedrag nog al iets zal beteekenen, waar de waarde van den grond
groot is en men dus het meeste belang heeft bij eene goede verdeeling en
opneming der terreinen, daar zal die bijverdienste niet onaanzienlijk wezen.