De eene zal dus nu bijvoorbeeld ontvangen f 200 en de ander f 40. En dit hangt alleen af van de omstandigheid, dat de een geplaatst wordt op een kantoor hier, de ander op een kantoor daar. Ik kan dus niet veel van die voordeelen bespeuren. De Minister zeide ook nog in zijn antwoord „Ten aanzien van de hier gemaakte vergelijking tusschen de surnumerairs, bedoeld in art. 19, lit. k, en de adspirant-landmeters, moet de ondergeteekende opmerken, dat de regeling omtrent de eerstgenoemde ambtenaren gemaakt, in beginsel volkomen overeenstemt met die voor de adspirant-landmeters gevolgd." Ik erken dat, wanneer men maar niet bedoelt, dat het beginsel verder reikt, dan dat nu de surnumerairs bij de directe belastingen en het kadaster benoembaar zijn tot adjunct-controleur evenals de adjunct-landmeters tot land meters 4de klasse en men maar niet vergeet, dat de laatsten na hunne promotie nog f 800 minder ontvangen dan de eersten onmiddellijk bij hun in dienst treden. Mijnheer de Voorzitter, het komt mij, na al het aangehaalde, nog altijd voor, dat hier niet goed is gehandeld, dat men op den genomen maat regel moet terugkomen. En nu wat de som betreft die het Rijk zou moeten uitgeven om ze te bevorderen tot 3de klasse. In vergelijking met andere uitgaven is dat niet zoo groot. Bovendien wijs ik er op, dat het vorige jaar de adjunct-controleurs hebben ontvangen een bedrag van f 1600, terwijl voor dit jaar is uitgetrokken f 1200, te zamen dus f 2800. Ik herinner er verder aan dat men het vorig jaar de begrooting heeft be zwaard met eene belangrijke som, ten behoeve van de ingenieurs-verificateurs. Men heeft er dus toch ook al niet tegen opgezien om, hoewel de financiëele toestand volstrekt niet gunstiger was, daarvoor die aanvrage te doen. Waarom dan ook niet aan dezen wensch voldaan? Om alle adspiranten, ten getale van 20 in den uitgewerkten staat komt het getal 21 voor het verlangde hooger salaris te geven, zou noodig zijn een bedrag van f 6000. Echter zal daardoor de begrooting geen f 6000 hooger worden, want, zooals ik zeide, men heeft uitgetrokken voor 21 landmeters der 4de klasse, terwijl er, als mijn geheugen mij niet bedriegt, slechts 20 zijn en het onmo gelijk is er een aan te stellen, omdat er geen adspiranten zijn. Van dat onderdeel zal dus vrijvallen f 900. Verder heeft men uitgetrokken voor 5 adspirant-landmeters tegen f 40 60 's maands f 3000, terwijl volgens vroeger gedane toezegging er slechts 3 zullen noodig zijn, voor het aanvullen der open te vallen plaatsen en bovendien, zoolang er geen examen wordt gehouden, deze titularissen niet bestaan. Van eene oproeping daarvoor heb ik, zooals ik zeide, nog niets gemerkt. In ieder geval blijft hier van over, zoo men alsnog 3 aanstelt, f 1200, te zamen dus 2100, zoodac er slechts meerder behoeft te worden uitgegeven circa f 4000. 70

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 76