71 De vraag of een uitgebreider personeel noodig is kan, dunkt mij, toestem mend worden beantwoord. Over die quaestie is in de laatste jaren zoowel schriftelijk als bij het mondeling debat in deze Kamer zooveel gehandeld, dat dit niet nader behoeft te worden aangetoond. Ik herinner slechts nog aan de twee amendementen van de heeren Goekoop, Schimmelpenninck van der Oye en anderen in 1887 ingediend, waarvan het eene ten doel had art. 38 te verhoogen met f 12000. Tot toelichting zeide die geachte afge vaardigde Deze verhoogingen strekken om de Regeering de gelegenheid te geven tot het aanstellen van personeel, belast met de zoo noodzakelijke verbetering van het kadaster." De toenmalige Minister Bloem heeft destijds uitdrukkelijk gezegd dat hij de voorstellers zijne erkentelijkheid betuigde voor het amendement, waarmede hij geheel sympathiseerde hoewel hij om financieele redenen op dat oogenblik niet verder meende te mogen gaan. Evenals onder den Minister Van der Heim er herhaaldelijk op gewezen was, onder anderen door onzen geachten medeafgevaardigde mr. Smidt, dat in deze zaak eene groote verandering moet plaats hebben, ook om het vertrouwen dat het publiek in een dergelijken tak van dienst moest kunnen stellen, beweerde men ook in 1887 nog, dat het kadaster, zou het aan het doel beantwoorden, beter moest worden ingericht, dat, zou alles worden bijgewerkt, meer krachten noodig waren. Die waarheid geldt ook nog op dit oogenblik. 't Is daarom, dat ik er bij blijf, dat eene uitgave van f 4000 voor dit doel gewettigd is Ik zou gaarne zien, Mijnheer de Voorzitter, dat dit quaestieuse punt van de baan kwam, want al is er ten opzigte van deze personen geen onbillijk heid gepleegd, een ongezonde toestand bestaat er. Dit meen ik te hebben aangetoond door de aangehaalde voorbeelden, evenals ik werkelijk bewezen acht, dat zij billijke verwachting mochten koesteren, eerder in den Staatsdienst te zullen worden bevorderd dan geschiedt. Voor de toekomst kan deze verhooging ook geen bezwaar zijn, want het zal er toch toe moeten komen, omdat op het gebied van het kadaster nog veel te doen is. Waarom met de noodwendige verbeteringen langer te wachten, nu de Minister heden-morgen er zelf nog aan herinnerde, dat verzuim van het hoog noodige slechts later leiden kan tot veel grootere uitgaven. Met het oog op een en ander meen ik den Minister in overweging te moeten geven ons zijn gevoelen mee te deelen. Mocht Zijne Excellentie zelf daartoe het voorstel niet willen doen, doch er zijnerzijds geen bezwaar bestaan, indien de Kamer het benoodigde geld wil toestaan, het voor het beoogde doel te besteden, dan zal ik dat gaarne vernemen, ten einde daarnaar te kunnen handelen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1889 | | pagina 77