73
maatregelen in hun belang genomen waren, is men hier echter gekomen met
eene andere klacht, en heeft gezegd: Nu moeten die ambtenaren '/s van hun
traktement voor hun pensioen laten staanvan hun traktement van f 900
blijft dus op het oogenblik slechts f 720 over, en in hun traktement zijn zij
dus niet vooruitgegaan.
Maar men vergeet dat wat zij nu voor hun pensioen storten, later in
mindering komt van hetgeen zij zouden moeten storten als zij benoemd
worden tot 3de klasse landmeter op een traktement van f 1200. Als zij dat
worden behoeven zij, om te voldoen aan de bepalingen van de pensioenwet,
nu slechts gedurende vijf jaren f 60 'sjaars te storten.
Ik kan dus niet inzien, dat deze personen in eenig opzicht onbillijk zijn
behandeld. Dit zou alleen dan het geval kunnen zijn, wanneer de instelling
der nieuwe categorie ten gevolge zou hebben dat zij een dag later zouden
worden aangesteld tot landmeter 3de klasse.
Zij zullen echter op denzelfden dag, waarop zij anders op die bevorde
ring aanspraak zouden verkregen hebben, worden aangesteld.
Zij hebben dus verkregen eene verhooging van traktement, aanvankelijk
wel klein ten gevolge der korting, maar toch feitelijk van f 300vervolgens
uitzicht op een hooger pensioen en bovendien zijn hun nog de voordeelen
toegekend, waarop de geachte afgevaardigde wees, en welke in de Memorie
van Antwoord worden gemotiveerd, namelijk hun aandeel in het particulier
werk. Nu zegt de geachte spreker: de opbrengst van dat werk zal later
misschien in de Staatskas gestort worden. Ja, dit is misschien niet onmo
gelijk, maar dan zal dat toch gepaard gaan met eene vermeerdering van
traktement. Ik geloot dat alles te zamen genomen er op het oogenblik voor
de Regeering geen voldoende aanleiding bestond om eene vermeerdering van
traktement voor te stellen.
Ik heb de zaak ernstig overwogen en zou zeker zelf een voorstel tot ver
hooging hebben gedaan als ik meende dat de billijkheid die vorderde.
De heer Smeenge: De Minister gelooft niet, dat mijn beweren omtrent
de billijke verwachting der bedoelde personen opgaat. Dat is een punt van
meeningsverschil, dat moeilijk door cijfers kan worden uitgemaakt. Ik houd
vol dat, waar bij 165 ambtenaren 75 adspiranten werden verlangd, het
nooit de bedoeling kan zijn geweest niet over te gaan tot uitbreiding
van het korps.
Van het pensioen geeft de Minister te hoog op. Hij zegt, wat nu betaald
is van f 900, zal ten goede komen bij eene bezoldiging van f 1200. Zeer
juist, maar als de bedoelde personen thans f 1200 genoten, zouden zij beter
kunnen storten voor dit bedrag dan nu bij een genot van f 900 het thans
gevorderde.
Ik zal er evenwel niets meer bijvoegen. Nu ik heb vernomen, dat de