74
Minister geen vrijheid vindt een voorstel te doen om de besproken personen
in eene betere positie te brengen, en verklaarde van meening te zijn dat dit
niet moet geschieden, zal ik maar geen poging aanwenden om de Kamer
tegenover den Minister uitspraak te laten doen, hoezeer het mij leed doet.
De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 38 zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Beraadslaging over onderart. 42, luidende:
Subsidie aan de Rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing ten be
hoeve eener nieuwe secundaire driehoeksmeting.''''
De heer Bevers: Mijnheer de Voorzitter! Gaarne wil ik bekennen,
dat ik aanvankelijk weinig geneigdheid gevoelde om mijne stem aan dezen
post te geven, die een subsidie bevat aan de Rijkscommissie voor graadme
ting en waterpassing ten behoeve eener nieuwe secundaire driehoeksmeting.
Ik beschouwde toch deze post als eene eerste schrede op den weg om te
komen tot eene algeheele kadastrale hermeting van het Rijk.
En hierin, Mijnheer de Voorzitter, werd ik versterkt door de Memorie van
Toelichting, waar de Minister op pagina 2, eerste alinea, zegt „dat het
kadaster te kort schiet in nauwkeurigheid voor de helangen, waaraan het
van lieverlede werd dienstbaar gemaakt, en dat het behoort op andere,
op betere grondslagen te rusten, waaronder in de eerste plaats eene nauw
keurige driehoeksmeting over het geheele Rijk is te begrijpen".
Deze nieuwe, nauwkeurige driehoeksmeting over het geheele Rijk toege
past zou volgens het oordeel van deskundigen bedragen de som van ruim 30
millioen, en deze hooge kosten zouden mij hebben afgeschrikt mijne stem te
geven aan dezen post, daar op deze wijze de eerste stap zou worden gezet
op eenen weg, dien ik niet gaarne zou willen betreden.
Zoolang toch het kadaster niet meer bewijskracht oplevert dan op het
oogenblik het geval is, acht ik het nut aan dergelijke algeheele hermeting
verbonden, niet geëvenredigd aan de groote kosten, welke daarmede nood
zakelijk gepaard moeten gaan.
In hoeverre het wenschelijk en mogelijk zoude wezen, van het kadaster
een zoogenaamd grondboek te maken, zal ik niet beslissen, maar zooveel is
zeker dat verscheidene deskundigen daaromtrent zeer verschillend oordeelen.
Er worden verscheidene deskundigen gevonden, die van meening zijn dat
het bepaald onmogelijk is, ons kadaster te hervormen tot een grondboek.*)
Dit schijnt begripsverwarringwie spreekt van de bewijskracht van het kadaster denkt
alleen aan die der kaartenniet aan die der registers, de eerste wordt door alle deskundigen
gewenscht (Tijdschr. IV bl. 182.) Red