102
De zwakke zijde van het grondboekstelsel is gelegen in de toepassing
van het beginsel der legaliteit.
Zal het grondboek waarheid bevatten tegenover derden, zal aan
zijnen inhoud een rechtsvermoeden van juistheid en volledigheid
ten voordeele van ingeschrevenen kunnen toegekend worden, dan
moeten voorzorgen worden genomen om krenking van rechten door
onjuiste boeking te voorkomen. Daartoe dient een aan elke boeking
voorafgaand onderzoek door een rechterlijk ambtenaar. Dit kon zich
vóór de hervorming van 1872 in Pruisen zelfs uitstrekken tot de
geldigheid van de rechtshandeling, welke aan de vestiging of de
toestemming tot inschrijving of doorhaling ten grondslag lag. Men
voelde zich echter ontwassen aan de vaderlijke zorg voor de lands
kinderen, betoond door de rechtbanken, destijds met het voeren van
het grondboek belast. De inmenging in de intiemste aangelegen
heden der burgers, het vorderen van allerlei bewijsstukken en de trage
afdoening van zaken 1) gaven tot gegronde klachten aanleiding, welke
weerklank vonden bij de volksvertegenwoordiging tijdens de behande
ling der grondboekwetten.
Na een levendigen strijd tusschen Landdag en Heerenhuis 2) werd
eene beperking van het legaliteitsbeginsel aangenomen in dien zin,
dat gebreken in de rechtshandeling, die aan de vestiging of de toe
stemming tot inschrijving of doorhaling ten grondslag ligt, geen
redenen opleveren om de boeking te weigeren. 3) De beteekenis
dezer beperking 4) vat Förster (S. 62) samen in deze woorden:
„Das dingliche Recht also, welches durch die Einschreibung begründet,
verandert oder aufgehoben werden soil, nicht das zum Grunde liegende
Achilles, S. 19.
2) Idem, S. 176, 177.
3) G. O. 46. Zoo ook R. P. A. South. Austr. sect. 70, 187.
Ge beperking van het legaliteitsprincipe van het Allgemeine Landrecht
ligt daarin, „dasz das Rechtsgeschaft, welches der Auflassung, Eintragungs-
oder Löschungsbewilligung zu Grunde liegt, von dem Grundbuchrichter nicht
mehr zu prüfen ist, d. h. dasz er nicht mehr die PJlicht hat, dasselbe zu
prüfen, und nicht mehr berechtigt ist wegen der etwa ihm entgegentretenden
Mangel desselben die beantragte Eintragung oder Löschung zu beanstanden"
(Förster, S. 39). Zie ook Achilles, S. 174.