117 voering van slechts eene enkele directe belastingen die op de in komsten, verbonden, die ons en alle beschaafde volken, door welken regee- ringsvorm ook bestuurd, hebben gebracht tot eenen minder of meer duisteren chaos van allerlei directe en indirecte belastingen, waarvan, vooral wat de laatste betreft, moeielijk is uittemaken in hoever ze billijk en evenredig druk ken of niet. Bij indirecte belastingen moet dan ook het streven op den voorgrond staan om die zaken te treffen, welke niet direct tot levensonderhoud noodig zijn, maar meer strekken tot veraangenaming van het leven en bevrediging der lusten en hartstochten. Deze zaken worden dan ook, in den regel, door accijnsen, invoerrechten en tuti quanti getroffen. Wel wordt in dit opzicht grovelijk gezondigd, door enkele eerste levensbe hoeften, als zout, zeep, enz. zeer zwaar door indirecte belastingen te treffen, doch wij zullen ons daarin niet verder verdiepen en aannemen, dat de uit zonderingen den regel moeten bevestigen, te meer, daar ons opstel hoofdza kelijk aan de directe belastingen of liever aan eene enkele daarvan gewijd is. Bij directe belastingen kan ieder belastingschuldige vrijwel nagaan of hij persoonlijk, dan wel het een ot ander onderwerp dat hem toebehoort even redig belast is, in verhouding met zijn buurman of diens eigendom, en ook, welk gedeelte der winsten of opbrengsten van hem worden gevorderd. Hierbij moet dus nauwgezet rekening gehouden worden met het draagver mogen der te belasten onderwerpen, met evenredige en billijke verdeeling, en zorg worden gedragen, dat niet geheven wordt van onproductieve zaken, waardoor de belasting zou ontaarden in de toeëigening van een gedeelte der zaak zelve, in stede van een gedeelte der opbrengst of winst, waaruit billijke belastingen alleen gevonden mogen worden. Belastingen, hoe algemeen ook als noodzakelijk erkend, worden altijd met een soort wrevel gedragen en beoordeeldniets is meer aan algemeene critiek onderhevig en niets ontstemt zoozeer en zoo algemeen een geheele natie, als waar op voorkeur, ongelijkheid, willekeur, enz. bij de heffing eener belasting gewezen kan worden. Is dit waar voor alle directe belastingen, voor de eerste en voornaamste onder haar, de grondbelasting, dat is in Indië de landrente en de verpon ding, weegt dit nog in het bijzonder. De inlandsche maatschappij is arm; haar bezit aan roerend goed bepaalt zich tot het strikt noodige voor kleeding, huisraad, landbouw, gereedschappen, enz. en biedt dus, zooal iets, dan toch een zeer onvruchtbaar veld voor be lastingen aan. Industrie van eenige beteekenis wordt door haar niet uitgeoefend en de handel van den inlander bestaat nagenoeg uitsluitend in zeer kleinen omzet bij het overbrengen van inlandsche voedingsmiddelen van de eene hand in de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1890 | | pagina 123