120
geval kan, zelfs al zouden de desahoofden niet te veel eiscben, en al werd
de belasting ook over de meerdere oppervlakte verdeeld, de heffing toch nog
te drukkend zijn.
Wij nemen zelfs gaarne aan, dat deze toestand bij de actueele padieprijzen
bestaat en dus tijdelijke verlaging van het belasting-percentage wenschelijk,
misschien noodzakelijk is; doch blijven er bij, dat in het algemeen de voor
naamste bron van ontevedenheid stellig gelegen is in den ongelijken aanslag.
Deze kanker voor elke directe belasting bestaat hier tusschen residentie
en residentie, afdeeling en afdeeling, desa en desa en eindelijk tusschen belas
tingschuldige en belastingschuldige.
Hij wordt gevoeld door allen, en ieder, die daarbij aan de ongunstige zijde
staat, is per se ontevreden, al dwingt zijne positie hem tot zwijgen en doet
zijne gedweeheid hem al morrende zwoegen om den te zwaren last bijeen
te brengen.
Wij willen thans in korte trekken ons gevoelen zeggen:
lc. Omtrent de oorzaken der gebreken, die de vroegere en tegenwoordige
landrente-regelingen, of liever het ongeregelde stelsel van landrente-heffing,
aankleven;
2°. Aangaande de pogingen, die in het werk gesteld zijn om eene goede
oplossing voor deze aangelegenheid te vinden, en
3e. Over de middelen, die onzes inziens moeten worden aangewend om
tot een deugdelijke en permanente oplossing dezer voor volk en Staat zoo
gewichtige kwestie te geraken.
De hoofdoorzaak, dat men nooit tot eene rationeele oplossing der landren
tekwestie is kunnen geraken, is gelegen in het verkeerde beginsel, waarvan
men uitging, n. 1.: van aan de landrente ee7ie geheel andere leteekenis toe te
kennen dan die van zuivere grondbelasting. Bij de vaststelling van het te heffen
bedrag heeft men steeds allerlei zaken als factoren willen invoeren, welke haar
geheel vreemd zijn.
Men heeft in de landrente willen begrijpen de bronnen van inkomsten,
welke de grond zelf volstrekt niet oplevert, maar die de vruchten zijn van
nijverheid, bezit, toevallige gelegenheid tot het verdienen van geld door lichame-
lijken arbeid, aanwezigheid van gouvernements cultures, enz. enz.
Van alle hoofdambtenaren, die ooit zijn geroepen geweest hunne meening
in zake de landrente uit te spreken, is niemand met minder reserve voor dit
beginsel uitgekomen dan de hoofdinspecteur der cultures Dr. Sollewi jn Gelpke.
Op blz. 39 toch der inleiding op zijn „Ontwerp van eene landrente-ordon
nantie", zegt hij:
„Dadelijk reeds wordt gewezen op de cardinale afwijking, die de landrente
„van eene grondbelasting heeft, omdat zij in de eerste plaats niet geheven
„wordt van den grondeigenaar, en in de tweede plaats, omdat zij is een be-