125
Over de waarde dezer bronnen kunnen wij alleen een oordeel vellen, voor
zoover betreft de uitgestrektheden en, waarom dit aller-ongunstigst moet zijn,
zal bij behandeling van het volgende punt blijken.
Hiermede vermeenen wij voldoende te hebben aangetoond, dat de landrente
heffing, van het begin tot nu toe, volgens verkeerde beginselen en dan nog
op de meest gebrekkige wijze heeft plaats gehaddat men niet weet welk aan
deel van de belastbare opbrengst geeischt wordt, en dus niet kan beoordeelen
of het draagvermogen overschreden wordt of niet; dat er geen overeenstemming
bestaat tusschen het percentage, dat in verschillende onderdeden geheven wordt
en men niet gewaarborgd is tegen willekeur, verkeerde opvattingen der
ambtenaren enz, zoodat zij in hare uitvoering veel met Chineesch of Egyptisch
belastingheffen overeenkomt.
Verder hebben wij getracht den weg aan te toonen, die bij het behoud
der beginselen van vroeger die ook thans noch gelden, gevolgd moet worden,
om althans zoo na mogelijk gelijkmatig en billijk te kunnen heffen.
Thans willen wij ons tweede punt ter hand nemen en nagaan welke po
gingen in het werk gesteld zijn, om tot eene betere oplossing der landrente
kwestie te geraken en in hoever men daarin geslaagd is.
Het is onze bedoeling niet, om de rapporten te ontleden door verschillende
commissies en inspecteurs over ons onderwerp uitgebracht, noch ook om eene
critiek te leveren op de ordonnantiën, besluiten en circulaires, door de Regeering
daarover uitgevaardigd.
Hierdoor zouden wij het terrein betreden van onvruchtbare polemiek, over
zeer uiteenloopende theorieën, beschouwingen, opvattingen en raadgevingen,
die in al die jaren noch bij het publiek noch bij de Regeering eene vaste
overtuiging hebben kunnen vestigen of een gezond stelsel hebben kunnen ont
wikkelen.
De Regeering kon natuurlijk uit den aard der zaak in deze niet werkeloos
blijven, en moest voorschriften geven en toelichten, waaraan men even na
tuurlijk ordonnantiën en circulaires te danken had, die bij de bestaande ver
warring van begrippen over de grondslagen, waarop ze moesten berusten en
bij gebrek aan een goede basis voor de berekeningen van den aanslag, die
het einddoel was, een doode letter moesten blijven.
De wetgever kon ze onmogelijk handhaven, de uitvoerder ze onmogelijk
in toepassing brengen.
Zulke dingen zijn door hunne levenlooze geboorte sterker veroordeeld, dan
het krachtigste betoog het zou kunnen doen.
Bovendien, met redeneeringen en beschouwingen en het geven van voor
schriften op papier, zonder de middelen te verstekken, die voor de uitvoering
onmisbaar zijn, valt in deze niets uit te richten.
Waar wij ons dus ten taak stelden om na te gaan welke pogingen
aangewend zijn om tot eene deugdelijke oplossing der landrente-regeling te