126
geraken, hadden wij meer op het oog, wat gedaan is om de noodige gege
vens te verkrijgen, zonder welke eene goede oplossing van dit vraagstuk een
utopie zal blijven.
De onmisbaarheid dezer gegevens,'waaronder verstaan moeten worden de
kennis van de uitgestrektheden der bouwvelden en van hun opbrengend ver
mogen, is bij alle ons bekende onderzoekingen, (ingesteld om tot eene betere
en definitieve regeling der landrente te geraken), in het licht getreden in
bijna alle rapporten is er op gewezen en reeds in 1818 werd door de Com
missarissen Gen1, bevolen om „zoo spoedig mogelijk een begin te maken met
„de opname, waardeering en meting der bouwvelden."
De kosten en tijd, tot het verkrijgen dier gegevens vereischt, zijn echter de
béte noire geweest, waarvoor men steeds is teruggedeinsd.
In plaats van haar flink bij de horens te pakken en uit den weg te ruimen,
heeft men beproefd om langs allerlei zijwegen en kronkelpaden het doel te
bereiken; doch in plaats van naar zuiver terrein, voerden zij tot een dool
hof, waarin men onophoudelijk ronddwaalde, alles aangreep om op het goede
pad te geraken, doch telkens wêer belandde op het punt, waarvan men oor
spronkelijk is uitgegaan.
Zoo staat men thans na 70 jaren dan ook nog vrijwel op het zelfde stand
punt als toen in 1818 het bovengenoemd bevel tot opmeting en waardeering
der velden gegeven werd.
Omstreeks 1865 schijnt de overtuiging van de onmisbaarheid der bespro
ken gegevens de overhand gekregen te hebben boven den schroom voor de
uitgaven en den langen duur, die de verzameling daarvan vereischten.
Althans de Kadastraal-Statistieke opneming werd in het leven geroepen en daar
mede de eerste ernstige stap in de goede richting gedaan. Met kracht werd,
onder voordurende uitbreiding van personeel, de opmeting begonnen en doorge
zet, zoodat men in 1876 reeds in 7 residentiën geheel en in twee ongeveer
half gereed was; terwijl bereids ook met de bijhouding was begonnen.
Jammer, dat destijds geen rekening is gehouden met den stelregel, dat
men eene zaak geleerd moet hebben om haar behoorlijk te kunnen uitvoeren.
Wat zou door het huldigen dezer onomstootbare waarheid veel goeds en groots
zijn tot stand gebracht, waar men thans nêerziet op broddelwerk. Wat
zou er noodeloos geharrewar, dat tot niets heeft geleid, omgezet zijn in daden
en in vruchtbaren arbeid.
Aan het dilettantisme, hier meer juist aangeduid als bemoeienis van onbe
voegden met allerlei zaken van specialen en technischen aard, waarbij wel
licht niet altijd te goeder trouw onkunde, maar wellicht nog meer het streven
om kwasi-geleerdheid of kennis te exploiteeren tot zefverheffing, voorop stond,
is, naar het ons wil voorkomen, menige nuttige zaak opgeofferd, die in bevoeg
de handen, ten zegen van het algemeen welzijn en tot eer van het Bestuur,
zou zijn tot stand gebracht.