169
RS 4- H.2 4- 16.9
RV 4- 15.8 3.6
RW 4- 15.8 4- 13.9
RY +15.2 4- 16.3
Yoor 4 zijden zijn de vergrootingen kleiner bij de methode der P. V.;
voor 2 bij die der C. O. Bij de laatste methode zijn de wijzigingen gelegen
tusschen 4- 8.7 en 4- 15.8, hetgeen een verschil oplevert van 7.1. Bij de
andere methode loopen de verschillen van —4.9 tot 16.9, en omvatten 21.8,
dus ruim 3 maal zooveel als bij de methode der C. O. De onderlinge ver
houding is veel nauwkeuriger en hierop alleen behoort te worden gelet.
Verder hebben eenige der genoemde kadasterambtenaren een proef genomen
met de toepassing der beide methoden op een driehoeksnet. Nu is uit het
verslag niet op te maken of de methode der C. O. ook gebruikt is, om de
wijzigingen der projectie aan te brengen, is dit wel het geval geval geweest,
dan mag uit eene verkeerde toepassing der methode geen besluit getrokken
worden.
Het andere bezwaar van den heer Gleuns komt mij voor gegronder te zijn,
namelijk de aansluiting van iederen secondairen driehoek afzonderlijk.
In de vergadering van de Kon. Akademie van Wetenschappen van 26
November 1881 heeft Prof. Schols hier ook zelf op gewezen en een
middel aan de hand gedaan, om deze verschillen nader te vereffenen, benevens
eene formule voor de aansluiting aan vier punten. Over dit laatste lezen
wij in het verslag van die vergadering: „De correctie, die een willekeurige
hoek Aj A, A3 alsdan verkrijgt, kan gebracht worden onder den vorm:
D j(y, 4- y2 y3) (*3 x2) (XI 4- X3) (y3 y2)(,
waarin D eene constante en x, y, x2 y2 x3 en y3 de coördinaten van de
hoekpunten Aj A2 en A3 ten opzichte van een bepaald coördinatenstelsel
beteekenen.
Den stand van dat coördinatenstelsel en de constante D kan men gemak
kelijk vinden uit de correctiën, die vier van de hoeken van de twee aanslui
tingsdriehoeken ondergaan en uit de voorloopige coördinaten van de aanslui-
tingspunten, op boven beschreven wijze gevonden.
De berekening der correctiën van de hoeken is wel iets omslachtiger dan
voor de aansluiting van drie punten, maar toch niet moeielijk, als men op
merkt, dat genoemde coördinaten niet met groote nauwkeurigheid bekend
behoeven te zijn en men dus met logarithmen met 4 of 5 decimalen kan
volstaan."
Verder zou men nog kunnen opmerken datX' en "tlZ3 de
coördinaten zijn van het zwaartepunt van den driehoek en (x3 x2) en
(y3 y2) de projectien der overstaande zijde op de coördinatenassen, zoodat
men deze waarden ook gemakkelijk graphisch zou kunnen bepalen.