176
Verder werden de inrichtingen op de torens te Oss en Venray en het bou
wen van een steiger op den Klifsberg in zooverre voorbereid dat met de
werkzaamheden daarvoor in het volgende voorjaar onmiddelijk kan worden
aangevangen. Ten slotte werd nog eene verkenning uitgevoerd van de lijn
Nederweert-Ubagsberg, ten einde het driehoeksnet in het zuiden van Limburg
definitief te kunnen vaststellen. Door het mistig weder dat in het toen zeer
ver gevorderde jaargetijde voortdurend heerschte, bleef deze poging voorloopig
zonder resultaat, zoodat die verkenning tot het volgende jaar moest worden
uitgesteld. De beide ingenieurs keerden daarna tegen half November in
Delft terug.
Omtrent het punt Ubagsberg dient nog vermeld te worden dat het terrein
gedeelte, waarop de steen aldaar geplaatst, is die als aansluiting dient aan de
Pruisische en aan de Belgische metingen, door de commissie van de gemeente
Voerendaal is aangekocht, ten einde beter als tot nu toe voor het onbescha
digd behoud van dat punt kunnen zorgen.
De pogingen aangewend om ook nog dit jaar de stations Oldenzaal en
Harikerberg voor de metingen in te richten, bleven zonder gevolg, omdat de
onderhandelingen met het gemeentebestuur van Oldenzaal en den eigenaar
van het terrein op den Harikerberg nog niet waren afgeloopen.
Aan de tweede ploeg, bestaande uit de ingenieurs Wildeboer en Quant,
werd opgedragen de verkenning voor het driehoeksnet in de provinciën
Noord- en Zuidholland, Zeeland en het westelijk gedeelte van Noordbrabant.
De werkzaamheden namen een aanvang in de eerste dagen van Mei en wel
in den Haarlemmermeerpolder, ten einde na te gaan op welke wijze de
aldaar in 1868 en 1869 door wijlen prof. F. J. Stamkart gemeten basis aan
een van de zijden van het net verbonden kon worden. Uit het ter plaatse
ingestelde onderzoek is gebleken dat men bij die verbinding op groote moei
lijkheden stuit; van geen enkel punt ten zuiden van de basis zijn beide
uiteinden zichtbaar, daar men in alle richtingen, hetzij van het eene hetzij
van het andere eindpunt, stuit op de rijen boomen en woningen die zich
langs de verschillende wegen in den polder bevinden. Eene verbinding van
de gemeten basis zou alleen mogelijk zijn door in de nabijheid van de
eindpunten twee signalen van minstens 12 meter hoogte op te richten, eene
inrichting die zeer kostbaar zou zijn en groote moeilijkheden zou opleveren,
daar de signalen op zeer slap terrein zouden moeten worden aangebracht en
op betrekkelijk grooten afstand van de basiseindpunten zouden komen, wat
niet bevorderlijk is aan de nauwkeurigheid der metingen.
Het verdient daarom overweging of het niet voordeeliger zal zijn een nieuwe
basis op een beter daarvoor gelegen terrein te meten. In afwachting dat
hieromtrent eene beslissing zou genomen zijn, werd het verdere onderzoek
van het basisnet gestaakt en overgegaan tot de verkenning van het groote
driehoeksnet.