201
zijne administratie veel eenvoudiger en minder minutieus kan zijn en dienten
gevolge ook veel minder tijd en kosten vordert.
Men heeft echter ook hier de metingen op even wetenschappelijke en be
werkelijke grondslagen gebaseerd als voor een eigendomskadaster noodig zijn
en de détails even minutieus opgenomen en met evenveel juistheid bepaald;
de berekeningen in hetzelfde wiskunstige keurslijf doen passen; enz.
Voor deze omslachtigheid, waarvan mindere vordering bij meer uitgaven
de gevolgen moeten zijn, bestond echter goeden grond.
Het wil ons voorkomen, dat de in 1872 onder leiding van den Inspecteur-
Generaal van Financiën Motkée uitgezonden commissie, om naar wij meenen,
een onderzoek in te stellen, naar het belastingwezen, het financieel beheer
enz., in de eerste plaats hare aandacht gewijd heeft aan de grondbelasting in
den vorm van verponding en landrente en aan het recht van overgang.
Daarbij moest dadelijk het oog vallen op den ellendigen toestand waarin de
administratie der onroerende goederen verkeerde en de groote onzekerheid
van haren rechtstoestand, zoowel ten opzichte der indentiteit van elks eigen
dom als van de ligging en de grenzen van elk perceel.
Evenmin kon het den scherpen blik van deze bekwame commissie ontgaan,
dat aan de landrente-heffing de rationeele grondslag n.l. een kadaster ontbrak,
en dat de Kadastraal Statistieke opneming bezig was een namaak-kadastertje
samen te knutselen, dat in de verte niet aan de eischen voldeed en vooral
niet vatbaar was voor een langdurig bestaan.
Zeer kort nadat die commissie haar taak had aangevangen, werd dan ook
besloten tot het kadastreeren der hoofdplaatsen en andere steden, waar meer
dere perceelen met rechtstitels bestonden, en als wij wel zijn ingelicht, dan
werd na een uitgebreid onderzoek naar de wijze van werken en de waarde
der resultaten, de Kadastraal Statistieke opneming destijds reeds veroordeeld
en hare vervanging door een deugdelijk kadaster noodig geacht.
Deze commissie werkte kort na de aanneming der agrarische wet, behoorde
stellig tot de richting die destijds de overheerschende was, en moest dus de
overtuiging hebben, dat genoemde wet eene groote revolutie in de rechten
op den grond zou teweeg brengen, n.l. dat conversie in agrarisch eigendom
op groote schaal zou volgen. En uit dit oogpunt den stand der zaken
beziende, was er niets rationeeler dan ook voor de binnenlanden een kadaster
te maken, dat al de eigenschappen zou bezitten tot bescherming van den
rechtstoestand, die men binnenkort te gemoet zag, en tevens de noodige ge
gevens zou leveren voor de landrente-regeling.
Immers de Agrarische wet bepaalde: „Grond door inlanders in erfelijk
individueel gebruik bezeten, wordt, op aanvraag van den rechtmatigen bezitter
aan dezen in eigendom afgestaan." En de consequentie van deze wet,
wanneer ze werkelijk aan de verwachtingen dat er een uitgebreid, zoo niet
algemeen gebruik van gemaakt zou worden, voldeed, eischten een volgens