231 en meestal naar de praktijk „van het recht van den sterkste," zoo véél genomen werd als er maar eenigzins te halen viel, d. i. m. a. w. dat er niet meer werd overgelaten dan voor het karigst levensonder houd onmisbaar was. De bevolking leed dan ook gebrek, ondanks zijn soberheid en onbe grijpelijk geringe behoeften, en was bijna zonder eenig roerend bezit. Bovendien moest de bevolking, onder den naam van heerendiensten voor Vorst en Rijksgrooten, allerlei werk en persoonlijke diensten onbezoldigd verrichten en was het met de individueele vrijheid treurig gesteld. Door onze overheersching is die toestand in beginsel weinig ver anderd; het Souvereine recht der Vorsten is alleen op het Ned. Ind. Gou vernement overgegaan, zoodat daardoor de bevolking met hare groote verplichtingen en geringe rechtentegenover het Gouvernement kwam te staan in plaats van tegenover hare eigene hoofden. Het moet echter gezegd worden dat zij daar wel bij voer, al blijft er ook nu nog veel te doen over, vóór gezegd zal kunnen worden, dat de rechten en verplichtingen tusschen bevolking en bestuur, naar den aard en de behoeften der inlandsche maatschappij, zóódanig geregeld zijn en vooral toegepast worden, als de billijkheid eischt. De bevolking voer er dddrom wel bij, omdat het Gouvernement v. N. I. al bleef het in de uitoefening zijner verkregen rechten in hoofdzaak de oude richting volgen door humaner opvatting en toepassing daarvan den druk in groote mate verlichtte en daardoor betrekkelijk welvaart naast meer persoonlijke rechtszekerheid en rechts gelijkheid in het leven riep, waar er vroeger armoede en gebrek naast weerloosheid en eene afhankelijkheid, die aan lijfeigenschap grensde, bestonden. Waar vroeger dikwijls de helft van den oogst door de tollenaars van den vorst werd weggenomen, stelt het Gouvt. zich thans te vreden met »/5 der waarde van de opbrengst. Waar vroeger per soonlijke diensten gevorderd werden naar den lust, de luim of de be hoeften der hoofden, wordt thans één van de vijf dagen, of minder gevorderd en dan dikwijls nog alleen voor werken, die het volk zelf ten zegen zijn; zooals het aanleggen en onderhouden van wegen, bruggen, waterleidingen, enz. Er zijn bepalingen gemaakt omtrent de afstanden waarbinnen het werk gelegen moet zijn, beperkingen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1890 | | pagina 237