250
„Het kadastrale vraagstuk treedt meer en meer op den voorgrond en vordert
dringend, dat allen, die door den aard hunner studie of werkzaamheid ge
roepen kunnen worden tot oplossing mede te werken, de handen ineen slaan.
„Het kan toch niet worden tegengesproken dat bij meer algemeene deelne
ming, en daardoor te verwachten ruimer beschouwing bij het bespreken van
kadastrale aangelegenheden, het gevaar van eenzijdigheid zal worden verme
den, en het gezag der uitspraken van de Vereeniging zal vermeerderen.
„Ondergeteekenden noodigen u daarom tot toetreding uit.
„Zij vertrouwen dat velen die meenden dat de werkkring der Vereeniging
zich ook tot de behartiging van ambtelijke belangen behoorde uit te strekken,
hunne bezwaren zullen weten op zij te zetten en aan de Vereeniging hunnen
steun, voor het bereiken van het, zoo al minder omvattende, dan toch goede
doel, niet langer zullen onthouden."
De uitslag was niet schitterend, nog immer blijkt dat de belangstelling in
het kadaster in ons land blijft ver beneden het peil dat aan een beschaafden
Westerschen Staat mag worden gesteld.
Met den uitgever van het Tijdschrift, de heer J. van Druten te Utrecht,
werd een nieuw contract voor de uitgave gesloten; welk contract, naar het
Bestuur zich vleit, blijken zal voor de Vereeniging financieel iets voordee-
liger te te zijn dan het vorige.
De door enkele kamerleden gehouden beschouwingen tijdens de behandeling
der wet regelende de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, hebben het Be
stuur op uitnoodiging van eenige leden er toe geleid, een adres in te zenden
aan den Minister van Financiën.
Een antwoord werd nog niet ontvangen; het adres was in de volgende
bewoordingen vervat:
«Het bestuur der Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde, goedge
keurd bij Koninklijk Besluit van 4 December 1889 no. 23, geeft eerbiedig
te kennen
„dat het met ingenomenheid heeft vernomen de aanneming der wet, rege
lende de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, enz.
„dat het Bestuur meent Uwe Excellentie zijn diep gevoelden dank te moeten
betuigen voor de regeling dezer belangrijke aangelegenheid, waardoor de zor
gen voor de toekomst van velen zijn verlicht en het lot van de weduwen en
weezen van ambtenaren is verbeterd;
„dat het evenwel naar aanleiding van de bij de behandeling der wet ge
houden beraadslagingen, en in het bizonder van de beschouwingen waartoe
het amendement van de heeren De Beaufort, Schaepman en Mackay
aanleiding gaf, betrekkelijk de pensioenen der ambtenaren bij den stenogra-
ffschen dienst, meent zich tot Uwe Exellentie te mogen wenden met net volgende