251 „dat wat door de heeren De Beaufort, van Kerkwijk, en Goeman Borgesius is gezegd, ten gunste van het maken eener uitzondering ten behoeve van de ambtenaren bij den stenografischen dienst, ook van toepassing is op de ambtenaren van het kadaster, belast met den velddienst; „dat ook voor de betrekking van landmeter van het kadaster een lang- durigen tijd van voorbereiding noodig is; „dat voor de adspirant-landmeters, evenals de leerling-stenografen in het genot eener kleine gratificatie of toelage, en slechts benoembaar tot bezoldigd ambtenaar na gebleken geschiktheid, praktisch weinig waarde kan worden gehecht aan de thans nog bestaande bevoegdheid om deel te nemen aan het pensioenfonds; „dat ook de werkkring van een landmeter voor den velddienst zoodanige lichamelijke inspanning eischt, dat het in het belang van den dienst kan zijn hem op 55jarigen leeftijd te pensionneeren, in welk geval hij, door het hebben van minder dienstjaren achterstaat bij andere ambtenaren, wier verwijdering in het belang van den dienst op dien leeftijd nog niet wordt gevorderd. „Redenen waarom het de vrijheid neemt Uwe Exellentie eerbiedig te ver zoeken, bijaldien een wetsontwerp wordt ingediend, houdende gunstige bepa lingen ten behoeve van meergenoemde ambtenaren, daarbij tevens gelijke uitzondering te willen voorstellen voor de landmeters van het kadaster be last met den velddienst." Na het bekend worden der Staatsbegrooting van 1891 kwam bij het Bestuur een schrijven in van den heer J. de Waard, waarbij mededeeling werd gedaan van de bezwaren door hem en meer anderen gekoesterd tegen de voorgenomen afschaffing der landmeters voor den kantoordienst, ook in verband met de promotie voor de ambtenaren der 3e en 4e klasse. Met betrekking tot dit onderwerp bestaat er verschil van gevoelen tusschen de Redactie van het Tijdschrift en het Bestuur. In zijn antwoord deelde het bestuur mede van oordeel te zijn dat de afschaffing, naar het zich laat aanzien, der promotie eerder ten goede zou komen dan ten kwade; dat er echter met zekerheid niets van te zeggen viel, zoolang van de plannen der Regeering niet meer bekend was dan tot heden. Eene andere vraag was het, wordt het algemeen belang der ambtenaren niet geschaad indien zij door de afschaffing de gelegenheid verliezen op eenigzins gevorderden leeftijd ontheven te worden van hunne werkzaamheden voor den velddienst. Ook hier werd een oordeel uitspreken vooruitloopen op de dingen die komen zullen, waarom het bestuur meende in deze aangelegenheid, voorshands eene afwachtende houding te moeten aannemen. Op de vraag van den voorzitter of de vergadering een of ander wenscht

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1890 | | pagina 257