263
van den ingenieur-verificateur, waar zij met technisch werk belast kunnen
worden, dat afgewisseld kan worden met kortstondigen veldarbeid.
De vraag of er wel verhouding is tusscnen de bezoldiging der landmeters
van de 4de klasse en die van de boekhouders, meent de ondergeteekende
bevestigend te kunnen beantwoorden.
De landmeters van de 4de klasse toch zijn betrekkelijk jeugdige ambtenaren,
die, al is hun traktement aanvankelijk gelijk met het minimum van dat der
boekhouders, het vooruitzicht hebben in rang en traktement hooger op te
klimmen dan de boekhouders.
Onder de vijftig teekenaars hier bedoeld, zijn niet begrepen de teekenaars,
uitsluitend werkzaam bij het domeinbestuur, wier loon wordt gekweten uit art. 44.
Het voornemen bestaat echter om ook die teekenaars van eene vaste aan
stelling te voorzien en ze wat hunne benoembaarheid tot boekhouder betreft
met de overige teekenaars gelijk te stellen.
Tusschen den maatregel tot aanstelling van boekhouders en bet verleenen
van eene vaste aanstelling aan de teekenaars, bestaat overigens geenerlei verband.
De voorgestelde verhooging van den post voor de bezoldiging der teeke
naars strekt dan ook uitsluitend om aan sommigen hunner het minimum der
bezoldiging toe te kennen, hetwelk voor de klasse waartoe zij behooren, is
vastgesteld, en aan anderen eene kleine tegemoetkoming te geven in de bij
dragen die zij voor hun pensioen en dat hunner weduwen hebben te betalen.
Bij de onzekerheid of reeds in 1891 boekhouders kunnen worden benoemd
konden de posten voor de landmeters niet verminderd worden, en is in ver
band daarmede de post tot bezoldiging voor memorie uitgetrokken.
De ondergeteekende zal, nadat de regeling zal zijn tot stand gekomen,
overwegen in hoeverre er termen zijn om in verband met art 9 der wet van
9 Mei 1890(Staatsbl. no. 78) een nader voorstel te doen om ook de dienst
jaren vóór de vaste aanstelling bij de berekening van het pensioen der tee
kenaars in aanmerking te brengen.
Art. 40. Het voornemen bestaat om in elk gebouw, waarin een kantoor
van de hypotheken en het kadaster is gevestigd, een brandkluis te maken
voor de bewaring van die stukken, welke noodig zijn om bij het verloren
gaan der registers van inschrijving nieuwe registers te kunnen samenstellen.
De kosten van het geheele werk zijn begroot op f 40,000, waarvan de
helft reeds kon gevonden worden uit art. 41 der begrooting van het loopend
jaar. Vermoedelijk valt dus na 1891 op geene uitgave te dezer zake te
rekenen.