Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Beraadslaging over onderart. 37.
De heer Van Delden: Bij dit artikel acht ik mij verplicht eene enkele
opmerking aan de welwillende overweging van den Minister te onderwerpen.
In de toelichting (noot 17) wordt het voornemen der Regeering medege
deeld om de kadastrale boekhouding, thans opgedragen aan landmeters, die
aan de bewaarders der hypotheken zijn toegevoegd, bij voorkomende vaca
tures te laten verrichten door teeke7iaars van het kadaster, nadat dezen van
hunne geschiktheid daartoe bij een examen zullen hebben doen blijken. Die
teekenaars zijn op dit oogenblik geen vaste ambtenaren; zij hebben slechts
eene tijdelijke aanstelling op maandgeld. De Minister wil hen nu ook van
eene vaste aanstelling voorzien, ten gevolge waarvan zij recht verkrijgen op
pensioen enz. en hunne vooruitzichten zeer worden verbeterd.
Over de redenen die de Minister tot dit besluit geleid hebben, zal ik nu
niet uitweiden; ik geloof ook dat de landmeters bij het kadaster zoo weinig
mogelijk eigenlijke kantoorwerkzaamheden moeten verrichten, al moeten zij
uit den aard der zaak steeds verband en aanraking houden met het kantoor.
Er is te veel voor die heeren te doen, dan dat zij, zoo er andere geschikte
personen voor dat werk te vinden zijn, op een kantoor met de kadastrale
boekhouding mogen worden belast. Maar nu wordt het examen voor dat
boekhouderschap bij het kadaster alleen opengesteld voor de teekenaars bij
het kadaster.
Andere personen, o. a. candidaat-notarissen, hebben zich per adres tot den
Minister gewend, ten einde ook tot het examen te worden toegelaten. Ik wil
daarop niet aandringen. Ik geloof, dat de Minister goed heeft gehandeld
door het examen alleen open te stellen voor personen, die al jarenlang bij
het kadaster werkzaam zijn geweest en wier vooruitzichten daardoor verbeterd
worden. Maar naar mijn inzien is er eene categorie van kantoorpersoneel
bij het kadaster, dat zeer verongelijkt zoude worden, wanneer dat examen
ook voor hen niet werd opengesteld.
Dat zijn de klerken lij de bewaarders van hypotheketien lij de controleurs
der directe lelastingen en van het kadaster. Zij behooren evenals de teeke
naars tot het tijdelijk aangestelde personeel, doch zullen evenals deze wel
steeds noodig zijn. Waarom hen, als tegen het geven van eene vaste aan
stelling alsnog bezwaar bestaat, ook nog uitgesloten van het examen? Zij